Page 72 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 72
van: "Waarom? Wat betekent die knuffel voor hem? Wat is de betekenis daarvan? Is het goed om dan terug te knuffelen of is het beter als ik zeg van: "Jongen, geef me maar een hand." (...) Ik denk dat ik in het begin veel meer van mezelf uitging en nu meer vanuit hen (ML).'
'Hier weet ik ergens een knop om te zetten of zo. Want hier kunnen ze inderdaad ook bij wijze van spreken over mijn vrouw gaan zeggen dat ze een hoer is. Thuis kan me dat onwijs raken en hier kijk ik daar een soort van doorheen. Natuurlijk zeg ik dat ik dat niet wil horen. (...) Die professionaliteit, die zet je boven. Dat is dat ik voor de cliënten werk en ik kijk wat zij nodig hebben op dat moment. Zij hebben niet nodig dat ik op de kast zit en er vol tegen in ga. Dus is het niet handig (MB).'
'Wij observeren wel dat een cliënt gefrustreerd is, maar niet waar wij zitten. En dat voelt de cliënt wel, waar jij zit. Als ik boos ga reageren tegen een cliënt, dan kan ik zo'n reactie terug- verwachten. Dan schrijven we op: de cliënt is geëscaleerd. Nee, de begeleiders escaleren (RW).'
De inzet van de geïnterviewde medewerkers om een verbinding te leggen met cliënten, neemt niet weg dat zij soms voor situaties komen te staan, waarin zij daarin niet sla- gen. In de mate waarin ze hierdoor geraakt worden, komt het belang naar voren dat ze aan een goede verbinding met de cliënt hechten.
'Het moeilijke aan hen (= cliënten die naast een verstandelijke beperking de ziekte van Alzhei-
mer hebben) is dat ze achteruitgaan. Ze hebben niks meer. Vrijwel niks meer weten of kunnen. 4 Dat gaat dus zo ver dat je niet meer weet dat je bijvoorbeeld moet eten als je een lepel voor je
mond hebt. En dat gaat heel lang door. Als je denkt: "Hij kan nu echt niet meer achteruitgaan",
dan gaat het nog een half jaar door. Op een gegevens moment krijgen ze een longontsteking
en dan houdt het op. Dat proces, om dat te zien ... Dat proces duurt zo lang. Er is alleen nog
maar biologie. Er is geen ... (ML).'
'... dan begint ze te gooien met spullen. Is ze niet meer te bereiken door de begeleiding. Dan word ik opgepiept. Dan moeten we haar fixeren. Op de grond leggen (... ). Dat vind ik allemaal nog niet erg. Maar totdat ze begint te gillen alsof ik haar vermoord. Dat gaat bij mij door merg en been. En spugen en dat soort dingen (...). Spugen vind ik ook echt niet leuk. Ja, ze kan niks anders, dus dat begrijp ik wel. Maar het gillen.. alsof ze vermoord wordt. Ja, echt een uit- schreeuw die ze dan doet. Dat vind ik verschrikkelijk. Terwijl ik eigenlijk .. ik weet het zeker dat ik haar geen pijn doe (RW).'
In de interviews heb ik de medewerkers gevraagd naar waar het belang vandaan komt, dat zij hechten aan de verbinding met de cliënt. Drie medewerkers geven aan dat ze in hun jeugd al een klik hadden met iemand met een verstandelijke beperking en dat dat de reden is dat ze in de gehandicaptenzorg zijn gaan werken. Twee andere medewer- kers verkeerden als kind al in gezinsomstandigheden dat ze voor anderen zorgden. Ook zij ervaren dat dat een rol speelt in hun vermogen om cliënten aan te voelen. Tot slot zijn er twee medewerksters die aangeven dat toen ze moeder werden, ze zich be- wuster met de verbinding met de cliënt gingen bezighouden.
'Ik wil voor mijn kinderen het beste, dus ik wil voor mijn cliënten ook het beste. Dat is mijn werk. Dat kan, maar ik moet mij eerst in kunnen leven. Als ik mij niet in kan leven in die cliënt, dan kan ik nooit de belangen behartigen. Want ik weet niet wat er in ze omgaat. (...) Ik wil niet moederen over mijn cliënten. Dat is het niet. Ik wil er voor ze zijn. Als mijn kinderen iets willen, vraag ik ook waarom. En hoe kunnen we ze uiteindelijk tot dat doel brengen (LS).'
73