Page 57 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 57

hem of haar wensen. De ervaring van handelingsverlegenheid komt voort uit een com- binatie van het gedrag van de cliënt, de beleving van de medewerker en omgevings- factoren. Aspecten die daarbij een rol kunnen spelen, zijn weerstand of verzet van een cliënt tegen de bedoeling van de medewerker, werkdruk, negatieve interactie tussen cliënten en onenigheid in het team of met de omgeving van de cliënt. Deze factoren zijn nauw met elkaar verweven.
Zoals ik in een volgend hoofdstuk zal beschrijven, is deze verwevenheid karakteristiek voor complexiteit. Door die verwevenheid kan het gevolg van iets weer invloed hebben op dat waarvan het het gevolg is. Dit wordt recursie genoemd (Morin, 2008).
The recursive idea is, therefore, an idea that has broken away from the linear idea of cause and effect, of product/producer, of structure/superstructure, because everything that is product comes back on what produces it in a cycle that is itself self-constitutive, self-organ- izing , and self-producing. (Morin, 2008 p. 50)
Door die wisselwerking zijn oorzaak en gevolg niet goed te onderscheiden. Daardoor is ook niet precies vast te stellen welke van deze factoren precies handelingsverlegen- heid bij medewerkers veroorzaakt.
Daarnaast heb ik drie manieren onderscheiden waarop medewerkers met situaties omgaan, waarin zij handelingsverlegenheid ervaren, namelijk door te proberen de si- tuatie te beheersen door bijvoorbeeld regels te stellen of instructies aan de cliënt te geven, door het probleem buiten zichzelf te leggen door zich te beroepen op een ander, zoals een deskundige of familie en door te proberen een verbinding met de cliënt te leggen. In de observaties komt naar voren dat medewerkers die de situatie proberen te beheersen of het probleem verleggen, vooral de beperkingen van de cliënt bena- drukken, terwijl medewerkers die een verbinding met de cliënt proberen te maken, ook aandacht hebben voor andere kenmerken van een cliënt dan zijn of haar beper- kingen.
Het eerste patroon komt het meeste voor in de geselecteerde observaties. Uit de ob- servaties komt verder naar voren dat in dat patroon medewerkers lijken vast te lopen in het zoeken naar mogelijkheden om met de cliënt om te gaan. De handelingsverle- genheid houdt daardoor aan en wordt versterkt. Wanneer medewerkers de tweede manier gebruiken, geven ze er geen blijk van vast te lopen in de omgang met de cliënt en slagen zij erin om met hem of haar een verbinding te leggen en te houden.
De twee patronen doen zich voor bij verschillende cliënten, op verschillende locaties en in verschillende organisaties. Omdat er geen namen van medewerkers worden ver- meld in de verslagen van de observaties, is het niet mogelijk om op basis daarvan te bepalen of medewerkers in hun handelen altijd hetzelfde patroon vertonen, of soms het ene en dan weer het andere patroon.
R- en I-profs
De twee patronen in de manier waarop medewerkers omgaan met situaties waarin zij handelingsverlegenheid ervaren, sluiten aan bij het onderscheid dat Weggeman (2007) maakt tussen dominant Routinematig werkende professionals (R-profs) en dominant
58

























































































   55   56   57   58   59