Page 34 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 34
gerichte belangstelling heeft voor bepaalde typen samenhangen met bijbehorende ideeën en betrekkelijk vage verwachtingen.
De onderzoeker gaat wel uit van zekere verwachtingen, van een min of meer vaag theoretisch raam, hij is gericht op het vinden van bepaalde soorten samenhangen in zijn materiaal, maar deze zijn niet in de vorm van scherp gestelde (toetsbare) hypothesen vooraf door hem gefor- muleerd, zodat ze ook niet in eigenlijke zin getoetst kunnen worden. (Groot, 1994 p. 322)
Zoals ik in de inleiding heb aangegeven, ontbreekt volgens mij een adequate verklaring 2 voor de kloof tussen kennis en praktijk en zoek ik in dit onderzoek naar een nieuwe invalshoek die uitgaat van het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k.
Ik begin het onderzoek door deze invalshoek te exploreren aan de hand van een ana-
lyse van observaties van interacties tussen medewerkers en cliënten in situaties waarin handelingsverlegenheid wordt ervaren, en door middel van interviews met medewerkers die juist goed met dergelijke situaties kunnen omgaan. De bevindingen werk ik met behulp van theorie uit in een voorstelling van hoe medewerkers omgaan met handelingsverlegenheid en wat de betekenis van kennis daarbij is.
Het tweede deel van het onderzoek is erop gericht inzicht te krijgen in de redenen achter deze voorstelling en hoe dit inzicht medewerkers kan helpen om beter om te gaan met handelingsverlegenheid. Dit deel heeft een interpretatief karakter. Kenmer- kend aan een interpretatieve benadering is volgens De Groot dat verschillende gege- vens met elkaar in verband worden gebracht aan de hand van een bepaalde zienswijze of theorie die volgens de onderzoeker van toepassing is op deze gegevens.
Kenmerkend is steeds, dat een bestaande verzameling van gegevens, kwalitatieve of kwanti- tatieve onderzoek-uitkomsten of directe observaties in onderling verband gebracht worden door ze proberenderwijs af te leiden uit een bepaalde hypothese of theorie, (of opvatting of visie), die door de onderzoeker op het gegeven materiaal van toepassing wordt geacht. (Groot, 1994 p. 325)
Ook dit deel bestaat uit twee studies. In de eerste studie relateer ik de bevindingen van het voorgaande deel van mijn onderzoek aan het complexiteitsdenken en normatieve professionalisering. Aan de hand van literatuur beschrijf ik wat mogelijke patronen en motieven zijn, die inzicht geven in waarom medewerkers op een bepaalde manier met handelingsverlegenheid omgaan.
De Groot wijst erop dat de uitkomsten van interpretatief onderzoek altijd dubieus en tentatief van karakter zijn. Dit kan betrekking hebben op de keuze van het materiaal dat bij het onderzoek wordt betrokken, de aanvaardbaarheid van de interpretatie of beide. Dat geldt ook voor dit onderzoek. Bij de keuze van de bronnen waarop ik me in de literatuurstudie baseer, heb ik me laten leiden door de mate waarin deze aankno- pingspunten bieden om inzicht te krijgen in het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k en de betekenis daarvan voor het omgaan met handelingsverle- genheid. Mijn uitgangspunt was het kritisch complexiteitsdenken, maar ik heb daar andere bronnen bij betrokken, die deze benadering aanvullen en verdiepen. Daardoor is een zekere willekeur in de keuze van de bronnen onvermijdelijk. Bovendien sluit ik niet uit dat naast mijn interpretatie van deze bronnen, ook andere interpretaties mo- gelijk zijn.
35