Page 32 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 32

Bij wetenschappelijk onderzoek vindt deze cyclus volgens De Groot op een hoger ni- veau plaats, waarbij iemand beseft wat er gebeurt en daar rekenschap van kan geven, zoals het doel dat hij of zij voor ogen heeft en de middelen die gekozen zijn om iets te onderzoeken. De empirische cyclus resulteert bovendien bij wetenschappelijk onder- zoek niet in een gedragsverandering, maar beweringen die kunnen worden vastgelegd en overgedragen door middel van taal.
De activiteiten van de wetenschapsbeoefenaar kunnen dus in eerste instantie worden gezien 2 als een speciaal geval van de diverse manieren waarop het (menselijke) organisme de werke-
lijkheid exploreert en zich eraan aanpast, of: haar eigenaardigheden leert hanteren. (Groot,
1994 p. 1)
Het doel van de wetenschap is volgens De Groot de werkelijkheid te verklaren, te voor- spellen en te beheersen. Om dat te bereiken onderscheidt wetenschap zich volgens hem van andere manieren van kennisverwerving door “een strakkere doelgerichtheid, de meer systematische behandeling en consequente handhaving van logisch-metho- dologische normen” (Groot, 1994 p. 29). De normen waaraan een wetenschappelijk on- derzoek moet voldoen, zijn volgens De Groot deels ongeschreven en impliciet.
Men kan dit het beste omschrijven als een ongeschreven code, een systeem van impliciete normen, met bijbehorende methoden, die binnen de groep van serieuze wetenschapsbeoefe- naars als min of meer vanzelfsprekend worden aanvaard. (Groot, 1994 p. 26)
Of een onderzoek voldoet aan deze code wordt beoordeeld door het forum van ter zake kundige wetenschapsbeoefenaars. De Groot stelt dit niet voor als een groep of com- missie, maar als een over de wereld en in de tijd verspreid forum van vertegenwoor- digers van een bepaalde wetenschap. Het is daardoor volgens hem goed mogelijk dat wetenschappers onderling van mening verschillen of een onderzoek wel of niet aan de eisen voldoet. Evenmin sluit De Groot uit dat na verloop van tijd een aanvankelijk standpunt van het forum, niet juist blijkt te zijn. De geschiedenis leert echter volgens hem dat eventuele dwalingen vroeg of laat door het forum worden gecorrigeerd.
De Groot trekt daarmee een scherpe grens tussen wat wel en geen wetenschappelijke kennis is. Zoals ik hiervoor heb beschreven, zie ik in dit onderzoek wetenschap niet als een vorm van kennisontwikkeling die losstaat van de praktijk. Dit sluit aan op de kritiek van Van Strien (1986) op de manier waarop De Groot de kwaliteit van onderzoek laat toetsen door louter wetenschapsbeoefenaren. Volgens Van Strien leidt dit tot een rolverdeling waarin mensen uit de praktijk nog wel vragen aan de wetenschap kunnen stellen, maar het oplossen daarvan voorbehouden wordt aan wetenschappelijk ge- schoolde deskundigen. Dat betekent volgens hem dat deze oplossingen worden geba- seerd op “alles wat men onder vakgenoten op grond van systematisch onderzoek, denkwerk en theorievorming over mensen en maatschappelijke constellaties kan zeg- gen” (Strien, 1986 p. 28). Voor fundamenteel onderzoek dat gericht is op theorievor- ming, voldoet dit volgens Van Strien nog wel. Wanneer onderzoek echter bedoeld is om te helpen bij een verandering van een praktijksituatie, dan wordt de geldigheid van de uitkomsten voor een belangrijk deel bepaald door de mensen om wie het gaat. Zij zijn immers in staat om wat over hen gezegd wordt, teniet te doen of zich juist in te
33


























































































   30   31   32   33   34