Page 148 - Age of onset of disruptive behavior of residentially treated adolescents -Sjoukje de Boer
P. 148
werden EO-disruptief gedrag en specifieke types disruptief gedrag onderzocht in relatie tot dropout. De dropoutgroep werd onderverdeeld in terugtrekkers (n=40) en pushouts (weggestuurd, n=37). Er werd vastgesteld dat dropouts vergeleken met voltooiers vaker man waren, vaker cannabis gebruikt hadden voorafgaand aan de behandeling, vaker disruptief gedrag vertoonden op school en vaker tot de EO-groep behoorden. Bij personen met EO-disruptief gedrag was bijna driemaal zo vaak sprake van dropout vergeleken met hun AO-tegenhangers. Daarnaast was twee keer zo vaak sprake van dropout bij adolescenten die vóór de behandeling cannabis gebruikt hadden ten opzichte van degenen waarbij geen sprake was geweest van cannabisgebruik. Binnen de dropoutgroep werden geen verschillen in risicofactoren of soorten disruptief gedrag gevonden tussen terugtrekkers en pushouts.
Het doel van de studie in hoofdstuk 6 was om de uitkomsten 18 maanden na het verlaten van de orthopsychiatrische instelling te onderzoeken bij de dropouts (n=67) en de voltooiers (n=129). Algemeen dagelijks functioneren werd gebruikt als uitkomstmaat. Voltooien van de behandeling werd, in vergelijking met dropout, geassocieerd met stabielere leefomstandigheden, het hebben van dagbesteding en afwezigheid van delinquent gedrag. Om te controleren op het mogelijke effect van de covariaten (van hoofdstuk 5) die verband hielden met dropout in de onderzochte groep, werden EO-disruptief gedrag, cannabisgebruik voorafgaand aan de behandeling en mannelijk geslacht ook onderzocht. De resultaten gaven aan dat voltooiing van de behandeling (ten opzichte van dropout) de beste voorspeller was voor goed algemeen dagelijks functioneren bij de follow-up, waarbij 10,1% van de variantie werd verklaard. Bovenop het voltooien van de behandeling voegden EO disruptief gedrag, cannabisgebruik voorafgaand aan behandeling en mannelijk geslacht extra toe aan de verklaarde variantie.
Bij elkaar genomen laat dit proefschrift zien dat het onderscheiden van individuen met EO en AO disruptief gedrag binnen een specifieke orthopsychiatrische groep enige klinische relevantie heeft. Samen met de andere voorspellers, was het onderscheid vooral relevant in relatie tot dropout. De grotere kans op dropout van de EO-groep zou erop kunnen wijzen dat de behandeling voor hen minder effectief was. Echter, cliënten met EO-disruptief gedrag die de behandeling voltooiden rapporteerden een vergelijkbaar resultaat als degenen met AO-disruptief gedrag. Deze
146