Page 81 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 81

                                Ter hoogte van de stad Groningen en langs de kust van de voormalige Zuiderzee heeft
de zee invloed gehad op het landschap. Daarbij moet worden aangetekend dat volgens
de huidige inzichten de hoeveelheid veengronden ter plekke van de Zuiderzee tot in de twaalfde-dertiende eeuw groter is geweest dan de kaarten van Vos aanduiden. Het huidige Noordwest-Overijssel ter hoogte van Kuinre was rond het jaar 1000 nog binnenland, namelijk
een oeverzone van een riviersysteem.102 Rond het einde van de twaalfde of het begin van de dertiende eeuw ontstond de Zuiderzee. De golven zorgden voor veel landsafslag, waardoor
de huidige grens van Noordwest-Overijssel een kustlijn werd. 2
Ten slotte is er nog het rivierenlandschap van de IJssel, waarlangs in de middeleeuwen de Hanzesteden Zwolle, Kampen en Deventer lagen. De toenmalige IJssel – die op onderdelen een enigszins andere loop had dan de huidige IJssel – vormde ook een belangrijke scheidinglijn voor het middeleeuwse Sticht. Het Oversticht is – op Kampen en Buckhorst na – het gebied dat ten noorden en oosten van de IJssel lag en het Nedersticht het gebied dat ten westen van de IJssel lag. We bespreken hieronder in het kort de belangrijkste kenmerken van deze zes hoofdlandschappen.
A: Stuwwal en smeltwaterlandschappen – De stuwwallen in het Drentse deel van het Oversticht zijn in de voorlaatste ijstijd (Saalien) ontstaan en bestaan uit verschillende parallel aan elkaar gesitueerde kaarsrechte keileemruggen, waarvan vroeger werd gedacht dat het om stuwwallen ging. Tegenwoordig worden ze echter aangeduid als zogenoemde ‘megaflutes’, ontstaan door toedoen van een snel stromende ijsstroom binnen een relatief traag bewegende landijskap.103 Het gaat om de Hondsrug en de evenwijdig daaraan gelegen kleinere Rolder-, Zeijen-, en Tynaarlorug. In het zuidwesten van Drenthe en in Salland en Twente komen daarentegen wel talrijke stuwwallen voor. Zo vindt men op de grens van Salland en Twente de Sallandse heuvelrug en in Noordoost-Twente de stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal. De meeste van deze stuwwallen zijn gevormd als zijmorenes van grote gletsjertongen in de laatste fase van Saalien.104 In deze periode breidde het landijs zich uit over een vlakte van vlechtende rivieren, waardoor heel Noord-Nederland onder een dik pakket landijs lag. Dit ijspakket vloeide via landtongen uit in Oost-Nederland, waardoor diepe glaciale tongbekkens, zoals het IJsselbekken, ontstonden. Aan de flanken van de tongbekkens werd het materiaal juist opgestuwd.105 De Noordoost-Twentse stuwwallen bij Ootmarsum en Oldenzaal zijn op dergelijke wijze ontstaan, want zij zijn gestuwd door het glaciale tongbekken van Nordhorn. Het landijs heeft echter deze stuwwal deels verplaatst, waardoor ter hoogte van Enschede een grondmorenerug is ontstaan.106 Alle stuwwallen in Salland en Twente zijn na hun vorming overreden door het landijs, met als gevolg dat op de plek waar het ijs de ondergrond raakt grondmorene is afgezet. Tijdens dit proces zijn druppelvormige lage stuwwallen, zogenoemde drumlins, gevormd met een noord-zuid oriëntatie. De stuwwallen zijn na het afsmelten van het landijs aan erosie onderhevig geweest. Daardoor zijn aan de flanken van de stuwwallen diepe erosiedalen gevormd en delen van de stuwwal op andere plekken afgezet, bijvoorbeeld in de vorm van smeltwaterterassen.107
Behalve de glaciale afzettingen vinden we in het Oversticht veel afzettingen die zijn gevormd in de laatste ijstijd, het zogenoemde Weichselien, als gevolg van sneeuwsmeltwater en wind. Het landijs bereikte in deze periode Nederland niet, maar er was wel sprake van periglaciale omstandigheden.108 Toen in het Vroeg-Weichselien sneeuw smolt, liet dit diepe sporen na in het landschap aangezien het water niet in de bodem kon wegzakken als gevolg van de permafrost. Zo ontstonden aan de voet van de stuwwal zogenoemde fluvioglaciale puinwaaiers en hellingafzettingen en werden vooral bekkens opgevuld met erosiemateriaal.109
102 Mol 2011: 52-54.
103 Bregman & Smit: 97-98.
104 De Mulder 2003: 201; Bregman & Smit 2012: 110. 105 Maas: 2.
106 Maas: 2.
107 Maas: 3.
108 De Mulder 2003: 206.
109 Maas: 3.
Het fysieke territoriale landschap
 79
 

















































































   79   80   81   82   83