Page 595 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 595
werkdefinitie opgesteld die inhoudt dat alle sites die een functionele of symbolische vorm van verdedigingsarchitectuur hebben en deze combineren met een economische, administratieve/juridische, representatieve of militaire functie – steden en kloosteruithoven uitgezonderd –, als kasteel beschouwd dienen te worden.
Deze definities van kasteel en landschap vormden de basis voor het kasteellandschapsmodel. Om de wisselwerking tussen kastelen en de omgeving te kunnen onderzoeken, dienden we de drie dimensies uit het model van Jacobs te reconstrueren. Daarvoor waren verschillende bouwstenen nodig. De eerste bouwsteen vormde de inventarisatie van alle terreinen die aan voornoemde definitie van kasteel voldoen, plus de terreinen waar waarschijnlijk sprake is van verdedigingsarchitectuur uit de middeleeuwen, maar waarvan de context niet precies bekend is. Latere adellijke huizen die al in de middeleeuwen bestonden, maar waarvan geen bronnen over het uiterlijk overgeleverd zijn, hebben we in de inventarisatie ook meegenomen als mogelijk kasteel.
Een tweede bouwsteen vormde een reconstructie van het fysieke middeleeuwse landschap (matterscape) op territoriaal niveau. Als uitgangspunt hebben we de situatie omstreeks 1400 genomen, met de kanttekening dat het landschap tussen 1050 en 1450 – de formatieve periode van de onderzochte kastelen – aan belangrijke veranderingen onderhevig is geweest. De reconstructiekaart mag daarom niet zonder de achtergrondinformatie uit de hoofdstukken 2 en 3 en, de catalogus worden geïnterpreteerd. Toch is de kaart van groot belang voor de interpretatie van de kastelen op territoriaal niveau. Terreingesteldheid en toegankelijkheid waren in de middeleeuwen bepalend voor de locatiekeuze van bewoning en de ligging van routes. Alleen de hoge en droge, uitstekende pleistocene delen van het landschap en de oeverwallen langs de rivieren waren rond het jaar 1000 bewoond. Een graafschap als Drenthe lag bijvoorbeeld grotendeels ingesloten door veenmoerassen en kon toen over hoge en droge grond slechts via Groningen of Coevorden worden bereikt. In de volle middeleeuwen ontgonnen de inwoners van het Oversticht talrijke veenwildernissen, zoals die tussen Coevorden en Emmen, en in de Mastenbroek bij Zwolle. Deze agrarische veenontginningen zijn ook op de kaart weergeven. Daarnaast zijn in de twaalfde tot veertiende eeuw veel broekgebieden in Salland en Twente ontgonnen. De veranderende toegankelijkheid in bepaalde periodes en de dynamiek die deze met zich meebracht zijn zonder twijfel van invloed geweest op de locatiekeuze van kastelen. Dat geldt ook voor de ligging van de burchten ten opzichte van de door de mens gecreëerde elementen in het landschap zoals wegen, nederzettingen en vergaderplaatsen.
Door de kenmerken van kastelen te analyseren en deze vervolgens in de ruimte te projecteren
was het mogelijk waarnemingen te doen in tijd en ruimte. Zo bleken de oudste burchten Hunenborg (bij Volthe) en Schulenborg (bij Almelo) een afwijkende ligging te hebben ten
opzichte van de andere kastelen, namelijk in een afgelegen wildernis buiten de doorgaande verkeersroutes. Jongere burchten daarentegen treft men juist wel in de directe nabijheid
van land- of waterwegen. Hoewel de eerste kastelen waarschijnlijk al in de elfde eeuw tot
stand zijn gekomen, werden de meeste burchten opgetrokken in de periode 1300-1400 door leenmannen van voornamelijk de bisschop van Utrecht. De kastelen lagen overigens niet
overal gelijkmatig verspreid in het landschap. Er is duidelijk sprake van clustering rondom de
rivieren. Verder zijn opvallende concentraties waar te nemen in Zuidwest-Twente, Groningen/
de Kop van Drenthe en de zuidrand van Drenthe. Het centrale deel van Drenthe daarentegen S was ‘leeg’.
De in het fysieke landschap waargenomen ontwikkelingen zijn een uiting van de samenleving die ze heeft voortgebracht. Onderzoeken waarom een Overstichtse bouwheer in een bepaalde tijd een burcht op een zekere locatie bouwde vereist daarom een ontleding van de politieke, economische en sociale verhoudingen binnen de middeleeuwse samenleving (powerscape) inclusief de geschreven en ongeschreven regels die daarbinnen van kracht waren. Daartoe is in hoofdstuk 3 het vol- en laatmiddeleeuwse machtslandschap van het Oversticht in kaart gebracht. Centraal stond daarbij de relatie tussen de ontwikkeling van territoriaal gezag en de kastelenbouw. Door eerst de bisschoppelijke kastelenpolitiek
Samenvatting
593