Page 507 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 507
Figuur 2 Kuinre-I: Het kasteeleiland van de burcht Kuinre-I is weer zichtbaar gemaakt in het landschap. In de dertiende eeuw stond daarop een ringmuur. Rondom dit burchteiland lag een stelsel van meervoudige wallen en grachten.
Geschiedenis: De eerste bewijzen in schriftelijke bronnen voor het bestaan van een kasteel te Kuinre dateren uit 1197 en hebben betrekking op de vestiging van de territoriale macht van Willem van Holland in Friesland.484 De kasteelheer van Kuinre bood verzet tegen Willem. De kwestie liep dusdanig uit de hand dat Willem van Holland een kasteel bij de Oosterzee liet bouwen om de burcht Kuinre te bedwingen. Hij wist deze vervolgens te veroveren, waarna hij het kasteel liet afbreken.485
In 1201 krijgen we inzicht in de vraag van wie Kuinre nu precies was. De bisschop van Utrecht
en de graaf van Gelre gingen in dat jaar een verbond aan waarin de graaf aan de bisschop
beloofde te verhinderen dat zijn schoonzoon, Willem van Holland, de bisschop op kasteel
Kuinre en op andere plekken zou lastigvallen.486 Uit de context van deze oorkonde kunnen
we dus concluderen dat Kuinre in deze periode eigendom van de bisschop was. Omstreeks
1197 was Hendrik Grus de bewoner van het kasteel. De Boer en Geurts hebben uiteengezet C dat Grus waarschijnlijk de bisschoppelijke gezagsdrager ter plekke was.487 Hij diende toezicht
te houden op de ontginningen in het stroomgebied van de Kuinder en de Linde. Na de verzoening tussen de bisschop en Willem kreeg Grus zijn goederen bij Kuinre terug en zal ook het kasteel in ere zijn hersteld.
Daarna is voor een periode van meer dan 160 jaar geen geschreven bron overgeleverd over de verhouding tussen de bisschop en zijn burggraaf op kasteel Kuinre. Algemeen wordt aangenomen dat de burggraaf van Kuinre, net zoals de burgraaf van Coevorden, streefde naar autonomie. Vooral de eigen muntslag rond 1300 – met munten waarop Herman III van Kuinre zichzelf graaf noemt – speelt een doorslaggevende rol in deze aanname.488
484 De Boer & Geurts: 32.
485 De Boer & Geurts: 32.
486 OSU II nr. 554.
487 De Boer & Geurts 2002: 18-19, 29, 31.
488 De Boer & Geurts 2002: 34.
Catalogus
505