Page 334 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 334

                                Hoofdstuk 5
weten niet of zowel de weg als de Molenbeek al bestonden toen het kasteel werd gebouwd. Bovendien kon men in het dekzandlandschap wel in de buurt een alternatief vinden om langs te reizen; bij de vlieren rondom de stuwwal was dat een stuk lastiger.
Bij de jongere kastelen in het studiegebied zijn ook diverse relaties met wegen waarneembaar. Scherpenzeel ligt naast de passage tussen de natte vlieren van de stuwwal richting Goor. Olidam is gesitueerd langs de doorgaande weg tussen Goor en Diepenheim op de plek waar men de broeken moest doorkruisen om naar de volgende dekzandrug te komen. Een soortgelijke situatie zien we ook bij Warmelo: dit huis ligt op een kleinere dekzandrug die als stepping stone fungeerde tussen twee grotere dekzandruggen. De andere huizen liggen ook in de nabijheid van een weg, maar niet zo direct als voornoemde sites.
Samenvattend kunnen we stellen dat een relatie waarneembaar is tussen de interregionale infrastructuur en de locatiekeuze van de kastelen in Zuidwest-Twente. Goor, Diepenheim-II en Scherpenzeel liggen bij de enige plekken in de wijde omgeving waar de brede moerasgordel tussen de stuwwallen van Markelo en de hogere dekzandgronden van zuidelijk Twente konden worden doorkruist. In het dekzandlandschap zien we een soortgelijke situatie bij Diepenheim-I, Olidam en Warmelo.
5.10 Lokale en regionale machtsverhoudingen
Inleiding
De bisschop van Utrecht kreeg van de koning gedurende de elfde eeuw de grafelijke rechten over diverse gebieden die uiteindelijk de basis voor zijn wereldlijke territorium vormden.196 Het graafschap Twente behoorde zeer waarschijnlijk tot deze gebieden. Wie oefende het grafelijk gezag uit voordat de bisschop dit verkreeg? En welke rol speelden de kastelen bij het verkrijgen, consolideren en behouden van het wereldlijk gezag van zowel de bisschop als andere heren? Om deze vragen te beantwoorden zullen we eerst op basis van historische bronnen en reeds verschenen mediëvistische publicaties nagaan wat de structuur was van het middeleeuwse wereldlijk gezag in Goor en Diepenheim. Vervolgens wordt de kasteelontwikkeling in Zuidwest-Twente geplaatst binnen het kader van dit wereldlijk gezag.
Het grafelijk gezag in Zuidwest-Twente
Goor en Diepenheim zijn in de loop van de volle middeleeuwen door ruil (Goor) en verkoop (Diepenheim) in het bezit gekomen van de bisschop van Utrecht. Goor behoorde waarschijnlijk al sinds de eerste helft van de elfde eeuw tot het Sticht Utrecht. Dat blijkt uit de reeds aangehaalde oorkonde die ten tijde van bisschop Bernold (1027-1054) is uitgevaardigd. Daarin staat dat het goed Goor, dat was gelegen in het graafschap Twente van graaf Godeschalk en dat eigendom was van een riddermatige clericus Adolf, in handen kwam van de Utrechtse kerk. Adolf kreeg daarvoor tienden in Drenthe en Twente terug.197 We moeten daarbij wel de kanttekening plaatsen dat in het betreffende charter niet de naam van het goed zelf wordt genoemd en dat de identificatie ‘Goor’ met latere hand is bijgeschreven. Maar we zullen verderop in dit hoofdstuk beargumenteren dat deze identificatie waarschijnlijk wel juist is, aangezien de bisschop de hof Goor nadien in zijn bezit blijkt te hebben.
Het graafschap Twente stond ten tijde van de ruil onder het gezag van graaf Godeschalk. Hij trad vanaf 1046 op als leenman van de bisschop van Utrecht voor noordelijk Hamaland, ook wel bekend als het graafschap Zutphen.198 De bisschop had in dat jaar namelijk dit graafschap geschonken gekregen van de koning. Daarvoor was het eerst in bezit geweest van het gravenhuis van Verdun, waar Godeschalk overigens ook al als leenman in Zutphen voor optrad.199 Zoals in paragraaf 3.2 is gesteld heeft de koning mogelijk rond 1050 het graafschap Twente geschonken, dus tijdens of net na het bewind van Godeschalk.200
196 Zie paragraaf 3.2.
197 OSU I no. 186.
198 Jongbloed 2010: 28-29, 33, 64-65.
199 Jongbloed 2010: 28.
200 Van Vliet 2002: 259; zie voor de schenking van graafschappen aan de bisschop paragraaf 3.2.
 332



















































































   332   333   334   335   336