Page 328 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 328
Hoofdstuk 5
Misschien dat het aan de Zeldammer beek gelegen Heeckeren en het aan de Polsbeek gelegen Olidam ook een weerspiegeling zijn van een middeleeuwse situatie, maar we mogen niet uitsluiten dat men deze beken pas na de middeleeuwen heeft aangelegd.
Wat is nu de relatie tussen de kastelen en de waterhuishouding? Het antwoord op deze vraag is het duidelijkst voor de twee oudste kastelen, Goor en Diepenheim-I. Een exacte datering voor de aanvang van de ontginningen van de broekbossen rondom Goor en Diepenheim kunnen we met de huidige stand van kennis niet geven, maar in de twaalfde eeuw was de controle over de waterhuishouding al van groot belang en zelfs reden tot conflict. Hoewel de beschrijving van het Goors-Diepenheimse waterconflict rond 1150 ruimte laat voor meerdere interpretaties, kan worden geconcludeerd dat een achterliggend motief de controle over een gegraven waterloop kan zijn geweest. De kasteelheren van Goor en Diepenheim moeten dus rond 1150 al actief bezig zijn geweest met het aansturen van de aanleg daarvan. Voor de hand liggende motieven zijn de verbetering van de waterhuishouding binnen hun territorium en de daaraan verbonden voordelen met betrekking tot gebruik van de lagere gronden en nieuwe ontginningen aldaar, hoewel ook scheepvaart niet mag worden uitgesloten. Door de ontginningen van de broeken was het mogelijk om nieuwe boerderijstichtingen te realiseren. Daarnaast verbeterden de beweidingsmogelijkheden in de beekdalen en broekgebieden en konden uiteindelijk ook nieuwe wei- en hooilandcomplexen worden ontgonnen. Een ander economisch voordeel was dat opgeleide beken grote delen van het jaar voldoende stromend water bevatten om watermolens aan te drijven die op hun beurt weer een belangrijke rol hadden in de lokale en regionale economie, bijvoorbeeld als graanmolen of oliemolen. Een bijkomend voordeel voor de kasteelheer was de permanente aanvoer van water naar de slotgracht.
Het is in dat licht gezien ook niet verwonderlijk dat conflicten rezen over juist dit cruciale onderdeel van het gebiedsbeheer. De controle over de woeste gronden en de ontginning daarvan was oorspronkelijk een regaal dat door versnippering bij verschillende wereldlijke en geestelijke heersers is terecht gekomen, onder wie blijkbaar ook de heren van Goor en Diepenheim. We hebben reeds gezien dat de naam Koningsbeek mogelijk nog naar dit regaal verwijst.187 Tot dit recht behoorde niet alleen de wildernis zelf, maar ook het recht om daar te jagen, te vissen, hout te hakken en te ontginnen. De ‘waterstaatsoorlog’ is in onze ogen een directe reflectie van het gebruik van het wildernisregaal door beide kasteelheren. Betreffende de heren van Diepenheim zijn nog meer toepassingen van het wildernisregaal aantoonbaar die betrekking hebben op de waterhuishouding, namelijk het gebruik van molens en de zwanendrift. Het eerste kasteel Diepenheim was zelfs bij een molen gelegen, hoewel het niet duidelijk is of deze molen en de Molenbeek ook al waren aangelegd toen dit eerste kasteel Diepenheim nog in gebruik was. Door het graven van waterwegen, het aanleggen van molens en het houden van zwanen kwam het wildernisregaal en daarmee de rijkdom en heerschappij van de kasteelheren fysiek tot uitdrukking in het landschap rondom Goor en Diepenheim.
Een interessante relatie tussen kasteel en waterhuishouding is de verplaatsing van het tweede kasteel Diepenheim naar het westen richting de stuwwal. De burcht werd op deze plek omgeven door natte vlieren. Vóór 1307 moet daar al een beek hebben gestroomd, zoals we eerder hebben betoogd. Vanuit strategisch oogpunt werd de gehele westzijde van het kasteel beschermd door de vliermoerassen.
Over de jongere kastelen is minder bekend uit geschreven bronnen over de relatie met de waterhuishouding. Waren hun eigenaren/bewoners ook betrokken bij de ontginningen van broekbossen en de aanleg en verbetering van waterlopen? Een eenduidig antwoord valt met de huidige stand van kennis niet te geven. Wel blijkt dat al deze jongere sites rond 1850 vlakbij een beek liggen of direct aan een beek grenzen. Net als de meeste andere Overstichtse kastelen zijn ze gebouwd in een laaggelegen gebied of op de grens van hoog naar laag. De vraag is echter uit welke periode de relaties met de waterlopen dateren. Dat we niet weten wanneer deze huizen ‘verkasteeld’ zijn en wanneer men bepaalde waterlopen
187 Wever 2016. 326