Page 323 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 323

                                de Draaiomhoek bij Westervlier. Ook zou de zwanendrift zich met de stroom mee richting Goor uitstrekken door de marke die behoorde tot de hof Stockum. Deze waterloop zou ongeveer het tracé van de latere gegraven Regge kunnen hebben gevolgd.165 Als beide veronderstellingen juist zijn, dateren de in de goederenlijst genoemde beken van vóór 1307 en misschien zelfs wel van vóór 1188.166
Bovenstaande observaties hebben ook gevolgen voor de hypothesen van Jongbloed, aangezien uit onze landschappelijke analyse blijkt dat de Berkel-Regge van Eibergen tot Stockum oorspronkelijk geen duidelijke bevaarbare beek was, maar een doorstroommoeras. Om dit gedeelte bevaarbaar te maken, moest dus eerst de Koningsbeek worden gegraven (vóór 1050) en vervolgens moet – de redenering van Jongbloed volgend – graaf Godeschalk de beek weer hebben verlegd, zodat minder water door de Koningsbeek stroomde.
Behalve deze waarneming zijn er nog meer argumenten aan te dragen om de hypothese van Jongbloed in twijfel te trekken. Zo is het niet waarschijnlijk dat watertekort de reden voor het waterconflict was. In de periode van de waterstaatsoorlog kwamen namelijk de ontginningen van nattere gebieden op gang, wat juist resulteerde in wateroverlast. Al in de eeuwen daarvoor was er sprake van bomenkap. Uit archeologische opgravingen blijkt namelijk dat de winning van ijzeroer in de moerasgebieden en het produceren van houtskool in en rond Zutphen een lange geschiedenis kent die teruggaat in de Karolingische tijd.167 De grootschalige ontbossing die als gevolg daarvan plaatsvond, zal vanwege de verminderde bufferwerking van het bos en de snellere afstroom van water naar de laagten een toenemende wateroverlast hebben gegeven in de benedenstroomse gebieden.
De veronderstelde tijdsspanne van een eeuw tussen de actie van Godeschalk en de reactie vanuit Goor alsook de situering van de oorzaak van het probleem ver buiten het Goorse areaal maken mijns inziens de gehele hypothese van Jongbloed minder sterk, vooral wanneer we bedenken dat de ontbossing en ontginning van de moerassen in die periode juist voor een veel ruimere toevoer aan water zorgden in plaats van een afname.
Wat zou de schrijver van de Diepenheimse kroniek dan wel hebben bedoeld met het 5 waterconflict tussen de Diepenheimse en Goorse kasteelheren en op welke waterloop had het
conflict betrekking? Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst de waterhuishouding
rondom Diepenheim en Goor in de twaalfde eeuw begrijpen. We hebben reeds in paragraaf
5.6 uiteengezet dat ook het gebied rondom Goor en Diepenheim van oorsprong een groot doorstroommoeras was zonder natuurlijke waterlopen. Gaandeweg de volle en late middeleeuwen zijn dit soort gebieden in Oost-Nederland steeds verder ontwaterd en ontgonnen tot grasland. Dit kon alleen gebeuren wanneer men oppervlaktewater en grondwater grootschalig afleidde door middel van het graven van waterlopen of het vergraven van beken. Niet alleen kon men dan de dieper in het moerasbos gelegen dekzandruggen in gebruik nemen, maar ook konden de ontgonnen broekgebieden worden gebruikt als weide en hooilanden.168
Wanneer we dit gegeven projecteren op het Diepenheims-Goorse gebied, dan zou de situatie er als volgt kunnen hebben uitgezien. Het oppervlaktewater dat ten behoeve van een intensiever gebruik van de broek- en vliergebieden vanuit het Diepenheimse territorium diende te worden afgevoerd, moest vóór de aanleg van de Schipbeek noodzakelijkerwijs in noordelijke richting via de dalvormige laagten in de latere bovenloop van de Regge worden geloosd en kon dan ook niet anders dan een toenemende wateroverlast veroorzaken in het meer benedenstrooms gelegen Goor. Indien de Goorse partij in het conflict deze afvoer zou blokkeren door de desbetreffende waterloop te verleggen, betekende dit dus dat de Diepenheimers hun overtollige water niet meer kwijt konden. Dit zou onvermijdelijk leiden tot overstroming van een groot deel van de pas ontgonnen en voor beweiding gebruikte dekzandlaagten, broeken en vlieren in hun territorium en daarmee ook tot een slechtere bereikbaarheid van het gehele gebied in grote delen van het jaar. Het was naar alle
165 Zie Philippi & Bannier 1904 voor de Latijnse tekst. De vertaling is gebaseerd op Jongbloed 2010: 62.
166 Zie paragraaf 5.4 voor een bespreking van deze bronnen.
167 Groothedde 2013: 74-76.
168 Vervloet 2010: 152.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
 321
 



















































































   321   322   323   324   325