Page 318 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 318

                                Hoofdstuk 5
Krijg erresen tuschen Wolbertum und den Heeren van Goer, welcken krijg lang heeft geduijrt, angesien sij twistich waeren wegen des Waeterpass, welcken bij Diepenheim hen vliet; Die van Goer wolden dat waeter leijden nae haeren willen; daertegens de strijtbaere Heldt Wolbertus als doe was resisteerende und ist ten lesten den twist dael gelegt in folgender gestaldt, dat Wolbertus had getrouwt des Heeren van Goers dochter mit naemen Gysela een devote, vrome, adelicke persoen und ist haer mitgegeven een Huijs gelegen neffens Marckeloe. Heeft also de Heer Wolbertus beholden sijnen waterganck als dat is vlietende neffens Diepenheim.’143 Er was volgens deze bron rond 1150 een conflict ontstaan over een niet bij naam genoemde waterloop. De heer van Goor wilde deze waterloop verleggen, maar dit zou ten nadele zijn van de heer van Diepenheim. Liefhard van Ahaus trad hierin succesvol op voor zijn minderjarige neef Wolbert van Diepenheim.144 Hij nam vervolgens de wapens op en begon een gewapend conflict met de heer van Goor. Met succes, want Wolbert mocht zijn waterloop behouden en trouwde met de Goorse gravendochter Gysela ter beslechting van het conflict.145
Er is nog een tweede relevante vermelding van een waterloop en wel in de goederenlijst van graaf Hendrik van Dale.146 Deze heeft betrekking op de waterlopen waar de graaf het recht van zwanendrift mocht uitoefenen. Het zou gaan om een gebied dat was gelegen tussen de molen Voorwerk (latere naam: Vaarwerk) bij het plaatsje Eibergen tot aan Westervlier ten zuiden van Diepenheim. Ter hoogte van Westervlier zou dan volgens deze bron de waterloop stroomopwaarts (tegen de stroom in) richting Lochem en stroomafwaarts (met de stroom mee) richting Goor lopen door de marke die behoorde tot de hof Stockum in de gelijknamige marke.147
Verschillende onderzoekers hebben zich reeds gebogen over de ligging en ouderdom van deze waterlopen. We bespreken daarom eerst hun ideeën voordat we onze eigen reconstructie presenteren.148 Schutten heeft zich als eerste uitgelaten over de ligging van voornoemde historische waterlopen.149 Hij vermoedt dat met de in de goederenlijst genoemde waterloop de Regge wordt bedoeld. Op basis van de beschrijving in de goederenlijst denkt hij dat deze waterloop indertijd werd gevoed door Berkelwater dat via de bovenloop van de Bolksbeek naar de Koningsbeek, en vervolgens naar Westervlier, afstroomde. De broeklanden van Stockum, Gelselaar en Markelo werden hierdoor onder water gezet, waarna het water afvloeide richting Lochem en Goor. Ter ondersteuning van deze hypothese noemt hij de aanwezigheid van vier watermolens in dit gebied. Dit zou namelijk een teken zijn dat in eerdere perioden langs deze locaties veel water stroomde. Deze veronderstelde oorspronkelijke loop zou echter op zeker moment zijn veranderd toen bij de Oosterkamp in het Borculose Haarlo een dekzandrug werd doorgraven om de Berkel richting Borculo te leiden (figuur 5.13).
De archeoloog Waterbolk heeft in 1990 nog een argument toegevoegd aan deze veronderstelling. Hij meent op basis van de geomorfologische kaart te kunnen concluderen dat de Berkel inderdaad in de vroege middeleeuwen zijn natuurlijke loop richting Westervlier had en aldaar de bovenloop van de Regge vormde. Die conclusie had ook gevolgen voor de door hem nagestreefde reconstructie van vroegmiddeleeuwse bewoningsarealen. De dorpen Rekken, Mallem, Neede, Noordijk en Gelselaar, die ten westen van deze waterloop waren gelegen, behoorden in zijn ogen tot de vroegmiddeleeuwse gouw Twente en niet tot Hamaland. Dit gold ook voor de dorpen die ten oosten van deze Boven-Berkel/Regge lagen, te weten Eibergen, Haarlo, Overbiel, Nederbiel en Geesteren. Net als Hagens en Schutte ging Waterbolk ervan uit dat in de middeleeuwen ter hoogte van Haarlo en Borculo een overloop is gegraven waardoor vanaf toen al het Berkelwater ging stromen. Helaas gaat hij
143 Jongbloed 2014: 43.
144 Tschuschke 2007: 13, 23. 43-44.
145 Jongbloed 2014: 41.
146 Zie bijlage 5.7.
147 Zie Philippi & Bannier 1904 voor de Latijnse tekst. De vertaling is gebaseerd op Jongbloed 2010:
62.
148 Schutten 1981; Waterbolk 1990; Driessen et al. 2000; De Rooi 2005; Jongbloed 2014.
149 Schutten 1981: 27-28.
 316





















































































   316   317   318   319   320