Page 262 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 262
Hoofdstuk 4
Zijn één of meer van deze getuigen destijds verbonden geweest aan de Hunenborg? Schlüter meent van wel, want hij beweert op basis van de oorkonde uit 1207 dat schout Frederik de bewoner van de Hunenborg was aangezien zo'n schout een uitvalsbasis nodig had om wereldlijk recht te spreken. Volgens Schlüter moest een dergelijke schout ook als rentmeester fungeren om de bisschoppelijke goederen te innen, hetgeen volgens hem werd gedaan op de burcht die tevens als hof fungeerde.127 Het probleem bij deze veronderstellingen van Schlüter is dat deze niet bewezen kunnen worden, hoewel wij het niet onmogelijk achten dat Fredericus aan de Hunenborg verbonden was. Dat het kasteel als een hof fungeerde waar bisschoppelijke inkomsten uit goederen werden geïnd lijkt ons onwaarschijnlijk gezien de slecht toegankelijke ligging in het moeras en ook het ontbreken van iedere vermelding in dit opzicht in de bisschoppelijke rekeningen of andersoortige archieven. In hoofdstuk 5 hebben we bovendien geconstateerd dat hoven juist op oud en goed toegankelijk cultuurland lagen en niet in de wildernis.
Sommige ministerialen uit de omgeving van de Hunenborg worden ook in de schriftelijke bronnen uit de periode na het verlaten van de burcht genoemd. Zo getuigde in 1266 Al. de Agelo bij de verkoop van goederen van Herman van Saterslo aan de commanderij van de Johannieters in Steinfurt.128 Hermannus de Tilghote werd op 12 mei 1321 in een door de paus uitgevaardigde oorkonde genoemd. Daarin droeg de paus de abt van Klaarkamp (Friesland, Rinsumageest) op om een onderzoek in te stellen naar diverse edelen uit Bentheim, Twente en Drenthe. 129 Aanleiding van dit onderzoek waren klachten van het klooster in Assen over het geweld van deze edelen.
Op basis van de zojuist genoemde bronnen meent Schlüter te kunnen concluderen dat op de Hunenborg borgmannen aanwezig waren. Dit zouden de ministerialen uit de omgeving van het kasteel zijn geweest die in de dertiende en veertiende eeuw op hun borglenen woonden, aldus Schlüter.130 In dit geval kan hij deze veronderstelling ook niet bewijzen hoewel wij het eveneens goed mogelijk achten dat de ministerialen (of hun voorouders) in de omgeving aanvankelijk iets met de Hunenborg te maken hadden. Volgens ons is er een ander belangrijk argument aan te dragen waarom er mogelijk wel borgmannen op de Hunenborg aanwezig waren: op het sterk met de Hunenborg vergelijkbare kasteel de Schulenborg bij Almelo waren namelijk ook borgmannen verbonden, zoals hieronder nader zal worden besproken.
Uit de hiervoor besproken historische bronnen blijkt dat vooral de bisschop van Utrecht het wereldlijk Noordoost-Twentse toneel vanaf ongeveer 1050/1070 domineerde. Het scenario waarin een edelvrije heer de Hunenborg heeft gebouwd en gebruikte als stamkasteel wordt door geen enkele bron ondersteund. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat deze conclusie gebaseerd is op zeer weinig bronnen. Toch is het aannemelijk dat de aanwezigheid van een grote edelvrije heer in de elfde en twaalfde eeuw in geschreven bronnen is overgeleverd. Zoals gezegd is ook bemoeienis van de koning niet uitgesloten. Desalniettemin lijkt de bisschop de meest waarschijnlijke eigenaar en ook mogelijke bouwheer van de Hunenborg te zijn.
Het religieuze leven 131 Tijdens het bestaan van de Hunenborg behoorde Twente tot het diocees Utrecht. Verschillende opeenvolgende bisschoppen toonden veel interesse in Noordoost-Twente. Bisschop Radboud zou volgens de opsteller van de Vita Radbodi gestorven zijn in Ootmarsum in 917.132 Een belangrijke plek voor de bisschop was de stad Oldenzaal. De Utrechtse bisschop Balderik stichtte daar in 945 een collegiaal kapittel en in 1049 verleende bisschop Bernold stadsrechten aan deze plek.133 De Plechelmuskerk van Oldenzaal was in de
127 Schlüter 2017: 14.
128 OSU III nr. 1704.
129 OSU I nr. 271.
130 Schlüter 2017: 14.
131 Zie hoofdstuk 2.
132 Nissen & Hunink 2004: 55.
133 Van Vliet 2002: 185.
260