Page 260 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 260

                                Hoofdstuk 4
zien daarom geen reden om de Zilveren Straat als toegangsweg naar de Hunenborg te identificeren.
4.7 Historisch-maatschappelijke context
Doordat het archeologisch onderzoek uit 2016 meer inzicht in de datering van de aanleg en gebruiksduur van de Hunenborg heeft opgeleverd, is het mogelijk om het kasteel te plaatsen in een breder historisch verband. Welke politieke, sociaaleconomische en religieuze ontwikkelingen vonden in de periode dat de Hunenborg actief werd gebruikt in Noordoost- Twente plaats? Welke rol zou de Hunenborg in die ontwikkelingen kunnen hebben gespeeld? En valt op basis hiervan meer te zeggen over de mogelijke functies van dit kasteel en de mogelijke bouwheer? Om deze vragen te beantwoorden onderzoeken we eerst wie de grafelijke rechtsmacht in Twente tussen circa 1050-1225 toekwam en welke politieke gebeurtenissen zich rond die grafelijkheid afspeelden. Daarna bespreken we de religieuze ontwikkelingen en tot slot gaan we in op wie er ten tijde van de Hunenborg rechten had op inkomsten uit de boerderijen rondom de Hunenborg.
De politieke ontwikkelingen
Zoals in hoofdstuk 3 uitgebreid is besproken waren er in de elfde eeuw maar weinig mensen die over voldoende macht en financiële middelen beschikten om een kasteel te kunnen bouwen. In aanmerking als bouwheer komen de koning zelf, zijn grafelijke vertegenwoordigers als ook edelvrijen. In de eerste twee gevallen zou de burcht dus een rol hebben gespeeld als steunpunt van koninklijk of grafelijk gezag, in het derde geval die van een adellijk stamkasteel. Welke van deze drie scenario’s is het meest waarschijnlijk binnen de politieke gebeurtenissen is Noordoost-Twente?
Dat de koning betrokken was bij de bouw valt op basis van de huidige stand van kennis niet te bewijzen. In paragraaf 3.2 hebben we wel kunnen vaststellen dat hij waarschijnlijk tussen 1040 en 1049 de grafelijke rechten over Twente geschonken heeft aan de bisschop. Over de politieke gebeurtenissen in Noordoost-Twente in de loop van de tweede helft van de elfde eeuw zijn geen geschreven bronnen overgeleverd. Pas in de twaalfde eeuw kennen we verschillende vermeldingen uit de Narracio. We bespraken reeds in paragraaf 3.2 dat de ministerialen van bisschop Hartbert met succes de graaf van Bentheim op het slagveld versloegen in de buurt van Ootmarsum op een plek genaamd Walstad.117 Het is aantrekkelijk om Walstad (Middelnederlands voor slagveld) te identificeren met de Hunenborg, zoals Van Rij heeft gedaan.118 Een geheel sluitend bewijs is dit echter niet, want een slagveld kan uiteraard evengoed betrekking hebben op een andere plek in de omgeving van Ootmarsum.
We vernemen pas ten tijde van bisschop Boudewijn, die tussen 1178 en 1196 de Utrechtse bisschopszetel bekleedde, weer iets over Noordoost-Twente. De Coevordenaren raakten in conflict met de bisschop en hebben samen met hun bondgenoten ter vergelding diverse bisschoppelijke goederen platgebrand in onder andere de omgeving van Ootmarsum. De inzet van het conflict was dat bisschop Boudewijn de burggravenfamilie Van Coevorden hun lenen en kasteel had afgenomen wegens ongehoorzaamheid waarna de bisschop, zoals gezegd in paragraaf 3.2, zijn eigen broer ermee beleende.119 De Van Coevordens keerden zich vervolgens tegen de bisschop en diens broer. Toen in het Gorecht problemen ontstonden rondom de toewijzing van de voogdij van de minderjarige erfgenaam van de overleden prefect van Groningen sloegen de Coevordenaren en hun bondgenoten toe. Ze plunderden Drenthe en verjoegen de graaf van Bentheim, die op dat moment ook al het burggraafschap over Coevorden uitoefende. Hoewel bisschop Boudewijn twee legers had klaarstaan om via Coevorden en Steenwijk Drenthe binnen te vallen, wist de graaf Van Gelre dit te verhinderen door als bemiddelaar op te treden in Deventer. Zijn plan was in werkelijkheid anders. Hij wilde namelijk onrust creëren ten gunste van de anti-bisschoppelijke/Bentheimse/Hollandse
117 Van Rij 1989: 4-5.
118 Van Rij 1989: 5, voetnoot 9.
119 Van Rij 1989: 12 -21.
 258























































































   258   259   260   261   262