Page 252 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 252
Hoofdstuk 4
X Y Pollenonderzoek hoofdburcht Horizont Pollen cm-mv Fase
260184 489734 260184 489734 260183 489735 260183 489735 260182 489737 260186 479731 260181 489739 260182 489737 260191 489721
M1, SP1000 fossiel maaiveld veldpodzolgrond Ahb 1,5 A M2, SP19, humeuze laag tussen twee pakketten schoon ophoog zand 1,28 B M3, SP25, vermoedelijk vloerniveau 1,02 B M4, SP1000, fossiel maaiveld veldpodzolgrond Ahb 1,45 A M5, SP16, laag met humeuze banden tussen twee pakketten schoon ophoog zand 0,98 B M6, SP1000, fossiel maaiveld veldpodzolgrond Ahb 1,64 A M7, SP14, humeuze laag tussen twee pakketten schoon ophoog zand 0,73 B
M8, SP24, basis van een latere "steengroeve"
M10, SP1000 fossiel maaiveld veldpodzolgrond (diagram)
0,79 C Ahb, AE, Bh 1,64-1,94 A
X Y Pollenonderzoek voorburchtterrein, fossiele broekeerd onder wallichaam Horizont Pollen cm-mv Fase
260040 489820 Fossiele broekeerdgrond onder verdwenen wal (DiHUA60/-20) 259999 489882 Fossiele broekeerdgrond onder verdwenen wal (DIHUB15/-7) 260034 489812 Grachtvulling voorburchtterrein (DIHUA5-2,5/DIHU22)
Ahb 35, 44
Ahb 30, 38
Ahb2-Ahb3 62-97 (86, 92,97, 100)^
A
A B, C
X Y Pollenonderzoek oude toegangsweg en landweer Horizont Pollen cm-mv Fase
260053 489187 Fossiele bodem oude toegangsweg Hunenborg
260274 489379 Fossiele bodem restant oude toegangsweg Hunenborg (VO5) 259129 488943 Fossiele bodem top broekeerdgrond landweer Voltherbroek (VO7)
Ahb 60-65/65-70 (70-75)^ B Ahb 1, 5, 10, 15, 20/59, 61, 63 B Ahb1 62 C
^ Gesynchroniseerd op basis van lithologie. Profielkuil bleek meer opgebracht materiaal te bevatten als oorspronkelijke monsterlocatie.
Onderscheiden fases op basis van lithostratigrafische kenmerken
A) voorafgaand aan de bouw van het kasteel B) tijdens of na het kasteel C) na het kasteel
Tabel 4.3: Overzicht van de bodemprofielen en pollenmonsters op en rond het terrein van de Hunenborg die in 2016 door H. Smeenge en B. van Geel zijn onderzocht.
Door paleobotanisch onderzoek is het mogelijk om meer inzicht te krijgen in de vegetatie rondom de burcht. We beschikten reeds over de gegevens van het paleobotanisch onderzoek uit 1994, maar we hadden meer pollenmonsters nodig om de omgeving van de burcht te begrijpen. In 2016 heeft de tweede auteur van dit hoofdstuk (H. Smeenge) daarom monsters verzameld van het fossiele maaiveld onder de Hoge Hunenborg, de grachtvulling van de Lage Hunenborg en van de walstructuur A (tabel 4.3 en bijlage 4.1).106 Deze monsters zijn door paleoecoloog B. van Geel (UvA) onderzocht en uitgewerkt in enkele pollendiagrammen (bijlage 4.2). De dateringen van de diagrammen zijn gebaseerd op de bodemstratigrafie.
Op basis van dit paleobotanische onderzoek heef Smeenge het vegetatiebeeld net voor de bouw van de Hunenborg kunnen reconstrueren. De burcht verrees volgens hem in een bosrijk landschap met de eik, els en hazelaar als hoofdaandeel. Het boompollenpercentage van de spectra was in deze vroege fase zeer hoog (80-100 procent), wat wijst op een grotendeels gesloten boslandschap. De aanwezigheid van grove den, schapenzuring, wolfsklauw, hengel, adelaarsvaren, en vuilboom wijzen in de richting van een relatief voedselarm Berken- Eikenbos, dat waarschijnlijk vooral op de hogere dekzandeilanden van het Voltherbroek groeide. Vermoedelijk hadden deze bossen aan de randen een vrij open karakter, gezien de talrijke pollentypen die wijzen op zoomvegetaties tussen droge- en vochtige milieus, met onder andere koningsvaren, valeriaan, moerasspirea, blauwe knoop, ganzerik, walstro, schapenzuring, hengel en wolfsklauw.
Daarnaast zijn in de pollenspectra van de Hunenborg ook tal van boomsoorten en lagere planten aangetroffen uit vochtiger en rijkere milieuomstandigheden, zoals haagbeuk, beuk, hulst, gewone es, linde, iep en varens met psilate sporen. Smeenge vermoedt dat deze afkomstig zijn van de lagere delen van het Voltherbroek, dat wil zeggen de goor- en beekeerdgronden van de riviervlakten en paleogeulen. Hier lagen ten tijde van de bouw van de Hunenborg waarschijnlijk rijke en wisselvochtige Eiken-Haagbeukenbossen of Vogelkers- Essenbossen. Met wisselvochtig wordt bedoeld dat deze bossen in het winterhalfjaar erg nat waren, in het zomerhalfjaar aanmerkelijk droger. Pollen die duiden op gemeenschappen van open water, moeras, hoogveen of natte heide zijn niet in de monsters aanwezig. Pollen van rogge, andere granen, alsem, perzikkruid en brandnetel wijzen op lokale ontginningsactiviteiten in de omgeving van de Hunenborg, waarbij overigens niet duidelijk is of deze afkomstig zijn van de hogere zandgronden in de omgeving of het Voltherbroek zelf.
106 De volgende alinea’s over vegetatie zijn gebaseerd op het nog niet gepubliceerd proefschrift van H. Smeenge 2020.
250