Page 226 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 226
Hoofdstuk 4
een GPR kunnen de verschillen in de fysische samenstelling van de ondiepe ondergrond op non-destructieve wijze worden onderzocht op afwijkende objecten en structuren. De methode produceert verticale doorsneden van de ondergrond met een hoge resolutie, de zogenoemde radarprofielen. Deze leveren informatie op over de geologische opbouw (lithologie, stratigrafie en structuur), over de poriënvulling (watergehalte, zoutgehalte), over hydrologische aspecten (grondwaterstand, rivierbodemtopografie, ijsdikte) en over verstoringen zoals kabels.42 Zo kunnen eventuele archeologische sporen in kaart worden gebracht.
Ter plaatse van de hoofdburcht heeft Geofoxx met een draagbaar GSSI SIT-3000 grondradaryststeem en een 400 MHz-antenne een raster aan meetlijnen opgenomen. De onderlinge afstand tussen de lijnen bedroeg 2 bij 2 meter. 43 De onderzoekers hebben over de voorburcht twee raaien aangelegd met als doel de lengte en de breedte van de gracht aldaar vast te stellen. De gemeten waarden zijn weergegeven in figuur 4.6.
Figuur 4.6: De ligging van het door middel van geofysisch onderzoek onderzochte gebied op de hoofdburcht en de gemeten raaien (82 en 83) op het terrein van de voorburcht.
Het booronderzoek vond plaats op 18 februari 2016 en richtte zich op het voorburchtterrein.44 De doelen hiervan waren om de gedempte grachten exact te lokaliseren en de bodem van de gracht te bemonsteren ten behoeve van palynologisch onderzoek en fysisch dateringsonderzoek. In totaal zijn 49 boringen gezet met een Edelmanboor met een diameter van 7 centimeter en, indien mogelijk, met een gutsboor met een diameter van 3 centimeter. De boorlocaties zijn verdeeld over drie boorraaien: deze snijden de gedempte gracht van de voorburcht in het noorden (boringen 29 t/m 49, lengte 185 meter), westen (boringen 1 t/m 13, lengte 45 meter) en zuiden (boringen 14 t/m 28, lengte 95 meter) (figuur 4.7). De diepte van de boringen varieerde tussen de 40 en 210 centimeter en de onderliggende afstand verschilde tussen de 2,5 en 20 meter.
Smeenge heeft de boorlocaties die het meest geschikt waren voor palynologisch onderzoek bemonsterd: deze punten zijn weergeven in figuur 4.7 met een rode stip. De bemonstering is verricht met een brede guts met een diameter van 6 centimeter.45 Boring 22 is gezet in het
42 Scholte Lubberink et al. 2018: 44.
43 Scholte Lubberink et al. 2018: 43.
44 Scholte Lubberink et al. 2018: 39.
45 Scholte Lubberink et al. 2018: 40.
224