Page 126 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 126

                                Hoofdstuk 2
2.8 Relaties tussen kastelen en middeleeuwse doorgaande landroutes
Inleiding
Bestaat er een verband tussen de ligging van kastelen ten opzichte van het toenmalige routenetwerk? Om deze vraag te beantwoorden is allereerst een zo betrouwbaar mogelijke reconstructie nodig van het routenetwerk in de volle en late middeleeuwen. We moeten daarbij gebruik maken van modelmatige reconstructies, want er zijn geen kaarten uit die periode bekend. Wel kan gebruik worden gemaakt van twee zorgvuldige reconstructies voor een wat latere datum, namelijk die van Horsten voor de Nederlandse doorgaande wegen rond 1600 en die van Bruns en Weczerka voor de laatmiddeleeuwse Hanzewegen in Noordwest-Europa.230
Voorafgaande aan onze analyses hieronder dienen we eerst te benadrukken dat er een duidelijk onderscheid te maken is tussen historische routes en historische wegen. Met een historische route bedoelen we een verbinding tussen twee locaties die in verschillende perioden van de geschiedenis verschillende wegtracés kan hebben gekend. Dat gebeurt bijvoorbeeld omdat oude wagensporen niet langer begaanbaar waren en werden vervangen door een nieuw spoor ernaast, of omdat bewoners, bestuurders of gebruikers soms een geheel ander wegtracé kozen om hun moverende redenen. In feite bestaat een route dus vaak uit talrijke naast elkaar lopende wegen uit verschillende perioden van de geschiedenis. De levensduur van een route is daarmee veel langer dan die van een weg, zeker in de middeleeuwse tijd waarin vrijwel geen enkele weg in het Oversticht verhard was en het verkeer dus sterk afhankelijk was van de natuurlijke terreingesteldheid.231 Alleen in die gevallen waar een route over een dijktracé liep zal naar alle waarschijnlijkheid een meer continu wegtracé hebben gefunctioneerd.
Het Nederlandse netwerk van doorgaande wegen rond 1600 volgens Horsten
Voor een reconstructie van de doorgaande routes in de middeleeuwen kan deels een beroep worden gedaan op de dissertatie van de historisch geograaf Horsten, die onderzoek heeft verricht naar het Nederlandse wegennetwerk tot 1850. Als begindatum heeft hij 1600 genomen, aangezien er vanaf die periode voldoende kaarten beschikbaar zijn om primaire doorgaande wegen te kunnen reconstrueren.232 Onder primaire doorgaande wegen verstaat hij wegen, die de verbinding vormden tussen grote stedelijke bevolkingscentra van tenminste 10.000 inwoners tussen circa 1675 en 1750.233 Deze wegen zullen naar verwachting niet of nauwelijks verhard zijn geweest (zandwegen, kleiwegen, veenwegen et cetera) en men zal hebben geprobeerd om steeds de zo kortst mogelijke afstand tussen plaatsen te gebruiken, zodat de reiziger zo weinig mogelijk tijd kwijt was (Eng. principle of least effort). Het wegennetwerk tussen een cluster van aangrenzende steden of dorpen had in een ideale situatie zonder landschappelijke hindernissen het karakter van een driehoekspatroon waar werd gekozen voor de kortste weg, welke Horsten vervolgens heeft ingetekend. In vergelijking tot verharde wegen die na 1850 zijn aangelegd was het wegennetwerk dichter.234 Niet alle wegen zijn opgenomen in de inventarisatie van Horsten. Zo zijn de tiendwegen, die overigens vooral van lokaal belang waren, door hem achterwege gelaten; ook heeft hij de zomerwegen in de meeste gevallen niet meegenomen.235
230 Bruns & Weczerka 1962: Horsten 2005. 231 Van Lanen et al. 2016: 2.
232 Horsten 2005: 10.
233 Horsten 2005: 9, 14.
234 Horsten 2005: 14. 235 Horsten 2005: 30.
 124























































































   124   125   126   127   128