Page 119 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 119

                                uitoefening van de bedrijfsvoering van hun boerderij, kunnen bestuur, rechtspraak, kerk en handel na verloop van tijd in handen zijn geraakt van een opkomende nieuwe elite in of rond deze gebieden. Wellicht verklaart deze ontwikkeling ook het faseverschil dat in diverse gebieden waarneembaar is tussen de bloeiperiode van de ontginningen en de opkomst van nieuwe elites en hun kastelen.223
In het westelijke deel van Salland lijkt het faseverschil overigens minder groot of zelfs afwezig.
Hier lagen tot aan de volle middeleeuwen uitgestrekte wildernissen in de komgrondenzone 2 direct ten oosten van de rivierduinen en oeverwallen langs de IJssel. Tot aan de vroeg veertiende-eeuwse bedijking stroomde het rivierwater meerdere malen per jaar diep de achtergelegen dekzand- en broekgebieden in en bedekten deze met een laag komklei.224
Vanaf de twaalfde eeuw is hier onder leiding van de bisschop op grote schaal gewerkt aan de ontwatering, waarbij uitgestrekte weteringenstelsels ontstonden zoals de Nieuwe Wetering, Soestwetering en de Zandwetering. Toen vervolgens aan het begin van de veertiende eeuw
de bandijk ten oosten van de IJssel werd gesloten, konden de uitgestrekte komgebieden
en dekzandlaagtes van West-Salland worden ontgonnen. Het is bekend dat de Utrechtse
bisschop bij deze ontginningen een voorslagrecht had.225 Het lijkt geen toeval dat in en
langs de rand van deze uitgestrekte ontginningsgebieden diverse kastelen lagen, zoals
bij voorbeeld die van Zuthem, Bredenhorst, Krijtenberg, Wezenberg, Duur, Hoenlo en Boxbergen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of hier sprake is van een chronologische
en organisatorische samenhang tussen de opkomst van deze kastelen en de grootschalige ontginningen van de broekgebieden in deze regio. Over de relatie tussen de ontwatering
en de ontginning van de broekgebieden in Zuidwest-Twente zullen we in hoofdstuk 5 nader
spreken. Rond deze wetlands komen ook opvallend veel kastelen voor, maar is er sprake van
een andere ontwikkeling dan in het geval van Salland.
Samengevat kunnen we een duidelijke ruimtelijke differentiatie aantonen tussen vanaf de prehistorie hooggelegen bewoonde en sterk door domaniale bezitsverhoudingen gedomineerde kerngebieden (‘oudland’) en in de loop van de volle middeleeuwen gekoloniseerde en ontgonnen wetland-gebieden (‘nieuwland’) waar domaniale bezitsverhoudingen veel minder prominent aanwezig waren. In het oudland is namelijk sprake van een lage dichtheid aan kastelen, terwijl in het nieuwland een relatief hoge dichtheid aan kastelen voorkomt en de lagere ligging ook gunstiger was voor de toevoer van water voor de gracht. In de nog niet ontgonnen hoogvenen vinden we in deze periode geen kastelen. Dit kan worden verklaard door erop te wijzen dat deze wildernissen slecht toegankelijk waren.
Geomorfologische ligging van de kastelen
Aan de hand van bestudering van de geomorfologische kaart konden we voor 90 van de 134 kasteelterreinen vaststellen op wat voor terreinvorm, bijvoorbeeld een beekdal, de burcht was gebouwd. Daaruit bleek dat van deze 90 (100 procent) kasteelterreinen 27 waren gebouwd op een terreinvorm in het beekdal- en broeklandschap (30 procent), 23 in het keileem- en dekzandlandschap (26 procent), 11 in het stuwwal- en smeltwaterdallandschap (12 procent), 8 in het getijdenlandschap (9 procent), 6 in het rivierenlandschap (7 procent) en één kasteelterrein in het voormalig hoogveenlandschap (1 procent). Daarnaast waren er 14 kasteelterreinen gebouwd op de overgang van twee verschillende terreinvormen(15 procent).
Kasteelterreinen die in het beekdal en broeklandschap zijn gebouwd komen het vaakst voor. Het gaat om Almelo (2R5), Batinge, (2M4), Borg Brammelo (2M9), Borgbarchien (2R2), Borgbeuningen (3R7), Bredenhorst (2R2), Den Dam (2R6), Dorth (2M8), Eschede (2M3), Glimmen-II (2R4), Herinkhave (2<8), Hoenlo (2M14), Koerhuis (2R5), Laar (3R7), Hoykink (2R5),
223 Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld Langbroek ten zuidoosten van Utrecht. De ontginningen vonden hier vanaf het tweede kwart van de twaalfde eeuw plaats, de kasteeltorens aldaar verrezen echter pas in de loop van de dertiende eeuw, dus een eeuw later. Van Doesburg & Renes (2017) signaleren dit faseverschil, maar geven aan dat nader onderzoek nodig is om voor dit verschijnsel een verklaring te bieden.
224 Spek et al. 1996: 54-55. 225 Spek et al. 1996: 54-55.
Het fysieke territoriale landschap
 117
 













































































   117   118   119   120   121