Page 276 - Secondary school students’ university readiness and their transition to university Els van Rooij
P. 276
wetenschappelijke activiteiten. Als gevolg daarvan is voor deze leerlingen de kans groter dat ze een lage zelfe ectiviteit hebben, d.i. weinig vertrouwen in hun succes op de universiteit, waardoor de transitie naar de universiteit voor hen extra lastig kan zijn.
4.3 De samenhang tussen leerlingbetrokkenheid op het vwo en succes op de universiteit
Uit de overzichtsstudie (Hoofdstuk 3) werd duidelijk dat niet veel onderzoek kenmerken van vo-leerlingen koppelt aan hoe ze later presteren in het hoger onderwijs. Leerling- respectievelijk studentbetrokkenheid is een belangrijke voorspeller van leerresultaten in het voortgezet en hoger onderwijs. Academische aanpassing is een belangrijke voorspeller voor studiesucces op de universiteit en tevens een goede graadmeter voor hoe vlot iemand de transitie van vwo naar universiteit hee doorlopen. In dit onderzoek hebben we verschillende leerlingpro elen onder 6-vwo-leerlingen geïdenti ceerd, gebaseerd op drie soorten betrokkenheid: gedragsmatige, cognitieve, en intellectuele betrokkenheid. Vervolgens hebben we onderzocht of en hoe deze leerlingpro elen samenhingen met academische aanpassing en studiesucces op de universiteit een jaar later. Dit waren de onderzoeksvragen:
1. Welke leerlingpro elen kunnen worden onderscheiden in 6-vwo- leerlingen op basis van gedragsmatige, cognitieve en intellectuele betrokkenheid?
2. Is er samenhang tussen 6-vwo-leerlingpro el en academische aanpassing en studiesucces een jaar later op de universiteit?
Met behulp van latente pro elanalyse konden vijf pro elen worden geïdenti ceerd: intellectueel zeer onbetrokken (7%); gedragsmatig en cognitief onbetrokken (14%); gemiddeld betrokken (36%); intellectueel betrokken (22%); en zeer betrokken leerlingen (21%). Jongens waren oververtegenwoordigd in het gedragsmatig en cognitief onbetrokken pro el en in het intellectueel betrokken pro el, m.a.w. in de groepen waarin de intellectuele betrokkenheid (need for cognition, wetenschappelijke interesse en zelfe ectiviteit in het kunnen begrijpen van wetenschappelijke leerstof) hoger waren dan de gedragsmatige betrokkenheid (gedragsmatige betrokkenheid en zelfe ectiviteit in het zich voldoende inzetten om e ectief te studeren) en cognitieve betrokkenheid (het gebruik van cognitieve en metacognitieve strategieën zoals zelfregulatie). Leerlingen met een natuurpro el waren oververtegenwoordigd in de groep van de intellectueel
AI
Samenvatting
275