Page 275 - Secondary school students’ university readiness and their transition to university Els van Rooij
P. 275

                                Appendix I
 die invloed uitoefenen op de zelfe ectiviteit van vwo’ers. In dit onderzoek is zelfe ectiviteit gede nieerd als de mate van vertrouwen dat een vwo’er erin hee  dat hij of zij in staat is om de diverse gedragingen die nodig zijn voor het studeren aan een universiteit succesvol uit te voeren. Het onderzoek werd geleid door de volgende onderzoeksvragen:
1. Wat is de invloed van need for cognition, wetenschappelijke interesse, gedragsmatige betrokkenheid, en buitenschoolse wetenschappelijke activiteiten op zelfe ectiviteit in succesvol zijn op de universiteit?
2. Hoeveel invloed wordt er uitgeoefend door de achtergrondvariabelen sekse, opleidingsniveau van de ouders, en het pro el dat een leerling volgt?
Padanalyse met data die is verzameld bij 4- en 5-vwo-leerlingen liet zien dat need for cognition, wetenschappelijke interesse en buitenschoolse wetenschappelijke activiteiten gerelateerd waren aan zelfe ectiviteit. Need for cognition en wetenschappelijke interesse hadden de grootste impact. Daarnaast bleek dat need for cognition ook indirect gerelateerd was aan zelfe ectiviteit, dankzij de invloed die het uitoefende op wetenschappelijke interesse en buitenschoolse wetenschappelijke activiteiten. Gedragsmatige betrokkenheid bij school hing niet samen met zelfe ectiviteit. Sekse had invloed op buitenschoolse wetenschappelijke activiteiten, die vaker werden uitgeoefend door jongens, en gedragsmatige betrokkenheid, wat bij meisjes hoger was. Leerlingen met universitair opgeleide ouders hadden een hogere need for cognition en deden meer buitenschoolse wetenschappelijke activiteiten. Tot slot had het pro el invloed: Leerlingen met een natuurpro el hadden een hogere need for cognition en meer wetenschappelijke interesse.
Dit onderzoek gaf aan dat need for cognition een cruciaal construct is in het bepalen van hoeveel vertrouwen een vwo’er erin hee  dat hij of zij over de vaardigheden beschikt die nodig zijn op de universiteit. Kijkende naar het gehele model, dan werd duidelijk dat persoonlijkheid (in de vorm van need for cognition) en motivatie (in de vorm van wetenschappelijke interesse) belangrijker waren voor zelfe ectiviteit dan daadwerkelijk gedrag (in de vorm van gedragsmatige betrokkenheid). Verder wees dit onderzoek erop dat achtergrondvariabelen in het oog gehouden moeten worden, omdat deze ertoe kunnen leiden dat bepaalde leerlingen – in het bijzonder meisjes met een maatschappijpro el zonder universitair opgeleide ouders – systematisch lager scoren op need for cognition en wetenschappelijke interesse en nauwelijks betrokken zijn bij buitenschoolse
274




























































































   273   274   275   276   277