Page 212 - Balancing between the present and the past
P. 212
Chapter 9
alleen gebruikt gemaakt van de scores op het NSDAP-instrument. Deze scores gaven aan dat leerlingen in hogere leerjaren hogere scores behaalden dan leerlingen in lagere leerjaren. Dit is mogelijk te verklaren doordat leerlingen in hogere leerjaren meer historische kennis hebben. Er was namelijk een positieve correlatie (.27) tussen hun voorkennis van het historische onderwerp en hun scores op het instrument.
2. Hoe succesvol zijn leerlingen in het contextualiseren van handelingen van personen in het verleden?
Het doel van de tweede studie (hoofdstuk 3) was te achterhalen hoe succesvol 15- en 16-jarige leerlingen zijn wanneer hen wordt gevraagd handelingen van een (fictief) historisch persoon te contextualiseren. Om dit te bepalen werd gebruik gemaakt van een kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethode. Voor 15- en 16-jarige leerlingen werd gekozen, omdat leerlingen van deze leeftijd kunnen contextualiseren (o.a. Berti, Baldin, & Toneatti, 2009; Hartmann & Hasselhorn, 2008). Hierdoor was het zeker dat redeneringen die leiden tot het succesvol voltooien van de opdracht konden worden onderzocht. Het NSDAP-instrument werd eerst gebruikt om te onderzoeken hoe succesvol (n = 143) leerlingen de taak oplosten. Ongeveer 5% van de leerlingen haalde een score < 2.50 op een vierpuntschaal. De meesten (57%) haalden een gemiddelde score ≥ 3.00 < 3.50; 22% bereikte een score > 3.50. Vervolgens werd de opdracht uit het NSDAP-instrument door leerlingen (n = 36) hardop-denkend uitgevoerd om te onderzoeken welke verschillende redeneringen leerlingen gebruikten. Hierbij werd gelet op presentisme, historische inleving en de soorten kennis die zij gebruikten. Uit de analyses van de hard-op-denk-protocollen bleek dat slechts vijf leerlingen zich lieten leiden door presentisme en dat één leerling de hoofdrolspeler in de opdracht (Hannes) naïef vond. Verder gebruikte het merendeel van de leerlingen historisch inleving om handelingen van personen te begrijpen. Dit gebeurde vooral doordat leerlingen sommige emoties van de hoofdpersoon herkenden (bijvoorbeeld liefde voor je ouders). Leerlingen hielden echter weinig rekening met de maatschappelijke positie van de hoofdpersoon. Ze gebruikten verder chronologische kennis en kennis over de politieke, economische en sociale omstandigheden om de taak op te lossen, maar geografische kennis (waar en op welke schaal het verschijnsel speelde) werd weinig gebruikt.
210