Page 40 - Minder Boos en Opstandig - Revised
P. 40

HANDIGE OPDRACHTEN:
Handige opdrachten zijn opdrachten die precies aangeven wat er van het kind verwacht wordt.
De uitgangspunten hierbij zijn:
1. Verzeker uzelf ervan dat uw kind in staat is om uw opdracht op te volgen. (Goed tijdstip, helder, duidelijk
en begrijpelijk, o.a. in tegenstelling tot opdracht die van een afstand wordt geroepen.)
2. Geef uw opdracht als één directe uitspraak: “Mees raap je speelgoed op van de grond alsjeblieft.” (In
tegenstelling tot ketting opdracht, vragende opdracht, afstand opdracht.)
3. Formuleer de opdracht in termen van gewenst gedrag “Praat zachtjes” in plaats van “Hou op met
schreeuwen”.
4. Behandel uw kind met respect. De opdracht kan worden voorafgegaan of gevolgd door “alsjeblieft.”
5. Geef uw opdracht op een vriendelijke toon.
6. Als u uitleg wil geven aan uw opdracht, geef die uitleg dan vooraf. Bijvoorbeeld: “Dina het regent
buiten en ik wil niet dat je nat wordt. Ga je regenpak maar aan trekken.” (In tegenstelling tot beladen
opdracht.)
7. Geef de opdracht slechts één of hooguit twee maal. (In tegenstelling tot herhaalde opdracht.)
8. De opdracht moet worden opgevolgd door vijf tot tien seconden stilte. Dat wil zeggen geef geen
argumenten of uitleg meer nadat u uw opdracht hebt gegeven. Het kind moet binnen deze tien seconden begonnen zijn met de uitvoering van de opdracht. (In tegenstelling tot ketting opdracht, herhaalde opdracht, beladen opdracht.)
OPDRACHTEN EN WENSEN DUIDELIJK VERWOORDEN
Als ouders de manier waarop ze opdrachten geven aan hun kinderen veranderen, wordt vaak een verbetering in de gehoorzaamheid ofwel het ingaan op de wensen van anderen bewerkstelligd. Als u een opdracht geeft aan uw kind, denk dan aan het volgende:
1) Wat u zegt moet u serieus menen: dat wil zeggen u geeft geen opdrachten, waarvan het u eigenlijk niet zo veel interesseert of het nou wel of niet gedaan wordt. Bedenk voor uzelf dat er een positief gevolg aan vast zit als de opdracht gedaan wordt en een negatief gevolg als de opdracht niet gedaan wordt. U kunt geen opdrachten geven en het vervolgens maar laten lopen.
2) Stel de opdrachten gewoon zakelijk, niet teveel als een vraag (let dus ook op de toon waarop u iets vraagt). Dus niet zeggen: “Zou je misschien ...” of “Als het je uitkomt, zou je dan .....”
De opdrachten kort en duidelijk stellen. Bijvoorbeeld: “Neem de yoghurt mee” of, “Doe de deur dicht, alsjeblieft?”
3) Geef niet teveel opdrachten in een keer. Als een taak gecompliceerd is, zoals bijvoorbeeld je kamer opruimen, verdeel de taak dan in kleinere stappen en geef die opdrachten een voor een. Bijvoorbeeld niet de opdracht “Ruim je kamer op” maar deze opdracht verdeelt u in drieën.
4) Zorg ervoor dat uw kind oplet. Wees er zeker van dat u oogcontact hebt met uw kind. Bij een klein kind kunt u zijn hoofd naar u toe trekken.
5) Zorg voor zo min mogelijk afleiding, als u de opdracht geeft. Als een kind in zijn gameboy verdiept is, hoort hij uw opdracht niet. Zorg dat hij eerst stopt met de afleidende zaken waar hij mee bezig is, voordat u de opdracht geeft. Soms kunt u gewoon wachten tot er zich een rustig moment voordoet om een opdracht te geven.
6) Vraag het kind om de opdracht te herhalen. Dit kan kinderen met concentratiestoornissen helpen om zich beter op de opdracht te concentreren en om de opdracht werkelijk tot zich door te laten dringen.
Samenvatting oudertraining bijeenkomst 6 – groep
             38 | oudercomponent – groep







































































   38   39   40   41   42