Page 31 - POLITIEK OF MANAGEMENT?
P. 31
constateert hij andere dan strikt bedrijfsmatige motieven, maar bij de meer voorkomende vormen domineert het bedrijfsmatige denken. 1 Bij wat hij‘meervoudige gedeconcentreerde samenwerking’noemt, constateert
Van de Laar naast bedrijfsmatige overwegingen ook het besef dat er een
gezamenlijke regionale beleidsopgave ligt. Deze vorm, die vergelijkbaar is met
het matrixconcept zoals beschreven door Korsten, Schaepkens en Sonnenschein
(2004), komt volgens Van de Laar in zuivere vorm echter nog maar weinig voor.
Ook de, in zijn terminologie, meervoudig geconcentreerde samenwerking
(het eerder genoemde SETA model van Korsten (2002)) komt nog weinig voor,
maar lijkt aan populariteit te winnen. Eind 1015 telt Nederland 16 operationele
ambtelijke fusieorganisaties en zijn er nog 5 ambtelijke fusies in voorbereiding
(Van de Laar, Spannenburg, Bicer & Van Diemen, 2016). Hier is de motivatie dat
de ambtelijke organisatie als geheel niet levensvatbaar wordt geacht, terwijl de
besturen wel hun politiek-bestuurlijke autonomie willen behouden.
Enkelvoudige samenwerking (bundeling van ambtelijke capaciteit op
één fysieke locatie als een ‘shared service center’, vaak in de vorm van een gemeenschappelijke regeling) komt het meeste voor. Bij deze vorm moet schaalgrootte leiden tot minder kwetsbaarheid, meer professionalisering,
verhoging van kwaliteit van dienstverlening en realiseren van kostenvoordelen.
Hier zien wij toch weer dat de overwegingen vooral over bedrijfsmatige
voordelen in relatie tot schaal gaan.
Illustratief voor het bedrijfsmatig denken is de hedendaagse neiging binnen gemeenten om burgers als klanten te typeren. Trainingen klantgerichtheid (of klantvriendelijkheid) zijn op grote schaal gegeven. De burger als klant past in het denken over de gemeente als een bedrijf. “Het idee dat de gemeente het bestuur is van de gemeenschap, raakt daardoor wat op de achtergrond. De gemeente als dienstverlener daarentegen is alomtegenwoordig” (Derksen & Schaap, 2010, p. 13).
Ringeling (2001) wijst op de verwarring tussen rollen die uit deze benadering kan ontstaan. Want de burger is niet zonder meer klant. De burger is ook onderdaan in de zin van rechtssubject, kiezer en staatsburger. Wie de burger ziet als klant, ziet de overheid als bedrijf dat goederen en diensten levert. Maar de burger is in veel gevallen een onvrijwillige klant. De overheid is monopolist en de aard van haar diensten laat vaak niet de keuze om maar wat anders te nemen. De burger is ook onderdaan, als rechtssubject onderworpen aan het
INLEIDING
29