Page 184 - ADULT-ONSET ASTHMA PREDICTORS OF CLINICAL COURSE AND SEVERITY
P. 184

ADULT-ONSET ASTHMA – PREDICTORS OF CLINICAL COURSE AND SEVERITY
DEEL 2
In Hoofdstuk 6 laten we zien dat laat ontstaan astma bij 1 op de 6 pa ënten wel degelijk over gaat (remissie) in de eerste 5 jaar. Ook hebben we gekeken welke factoren gemeten bij het vaststellen van de ziekte, de uitkomst na 5 jaar kunnen voorspellen. Zo blijken het hebben van neuspoliepen en ma g-erns ge bronchiale hyperreac viteit de kans op remissie te verlagen tot <1%. Het herkennen van deze hoog-risico pa ënten is van belang omdat ze een slechte kwaliteit van leven hebben, lage produc viteit en hoge medische kosten. Eosino ele ontsteking lijkt een rol te spelen bij zowel aanhoudende astma als neuspoliepen. Mogelijk verbeterd het vroeg jdig behandelen met speci eke moleculen gericht tegen deze ontsteking de prognose op lange termijn.
Hoofdstuk 7 beschrij  de factoren die verslechtering van de astma voorspellen in de eerste twee jaar na de diagnose. Het deel dat een verslechtering van de astma ervaart is 13% van de pa ënten, terwijl 41% juist een verbetering van de astma doormaakt. De enige ona ankelijke voorspeller voor astma verslechtering is roken: hoe meer jaren pa ënten hebben gerookt, des te groter de kans op verslechtering. Dit betekent dat nieuwe astmapa ënten die roken of gerookt hebben frequenter gecontroleerd zouden moeten worden en wellicht kandidaat zijn voor vroeg jdige intensieve an -astmatherapie.
In Hoofdstuk 8 onderzoeken we of er verschillende types ontstekingscellen samenhangen met astma-aanvallen in niet-rokende en rokende erns g astmapa ënten. Hier blijken de niet-rokende pa ënten met frequente aanvallen (3 of meer per jaar) meer eosino elen in hun bloed te hebben, vergeleken met niet-rokers zonder astma-aanvallen. De rokers met frequente aanvallen gebruiken een hogere dosis astmamedica e en hebben juist een ander type ontstekingscel, neutro elen, in hun bloed. Deze bevinding suggereert dat verschillende soorten onderliggende ontsteking een rol spelen bij het ontstaan van aanvallen. Wellicht hee  dit in de toekomst implica es voor de therapeu sche benadering van deze pa ënten.
182


































































































   182   183   184   185   186