Page 71 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 71

                                Drie terreinen zijn uitsluitend onderzocht door middel van boringen. Dat leverde voor de Schulenborg belangrijke inzichten op over het uiterlijk van het kasteel. Voor het terrein Ramele konden de archeologen de aard en omvang van het grachtenstelsel bepalen.74 Behalve deze onderzoeken zijn in geval van sommige sites ook verschillende niet-archeologische graafwerkzaamheden uitgevoerd waarbij toch archeologische waarnemingen zijn gedaan. Dit is het geval bij het Cortinghuis, de Schulenborg, de Schultinkhof en Wilderink.75
Uit het voorgaande blijkt dat onze archeologische kennis en beeldvorming over de 2 Overstichtse kastelen steunt op onderzoeken van wisselende kwaliteit en omvang. De verslagen ervan verschaffen vooral informatie over de verschijningsvorm van de hoofdburcht,
veel minder over de voorburcht en de omliggende defensiewerken en bijgebouwen. Gelukkig
konden we door bestudering van het AHN 2 in veel gevallen alsnog inzicht verkrijgen in de ruimtelijke indeling van de structuren die rondom de hoofdburcht lagen. Zo blijkt dat Arkelstein met een stelsel van tenminste drie wallen en grachten werd omgeven, waarvan een deel nog zichtbaar is op het AHN2. Het Bolwerk bij Noordlaren maakt deel uit van een landweer van meer dan 2 kilometer lang, en ook de Koohorst stond mogelijk in verbinding met zo’n landweer. We konden tevens waarnemen dat de Waterburcht afbuigende grachten heeft die waarschijnlijk een tot nu toe onbekend voorburchtterrein omsloten. Het stelsel van wallen en grachten van borg Brammelo en de mogelijke voorburcht van dit kasteel zijn ook goed zichtbaar op het AHN2.
Bouwhistorische bronnen
Hoewel de Nederlandse kastelenkunde sterk gefundeerd is op de bouwhistorie, is juist het bouwhistorisch onderzoek naar kastelen ondervertegenwoordigd in het Oversticht. Dat komt vooral omdat veel middeleeuwse burchten in latere perioden zijn opgenomen in nieuwbouw of zijn gesloopt en vervolgens overbouwd. Als een kasteel buiten gebruik raakte werd veelal in de daaropvolgende eeuwen het nog bruikbare bouwmateriaal weggehaald. Vaak is bij ruilverkavelingen dan het overgebleven reliëf – te denken valt aan de wallen, grachten en de kasteeleilanden – ook nog eens geëgaliseerd ten behoeve van de landbouw.
Het is door deze ontwikkeling dat we slechts bij een gering aantal kastelen nog overblijfselen aantreffen van opgaand middeleeuwse muurwerk. Alleen bij Bentheim, Lage, Echten, Nijenhuis-Wijhe, Rechteren, Ter Hansouwe en Coevorden blijkt dit aanwezig. Van de laatste twee kastelen is het niet eens zeker of het om middeleeuwse bouwdelen gaat. Bentheim en Lage zijn nooit aan een grondig bouwhistorisch onderzoek onderworpen.
Iconografische bronnen
Soms konden we een indruk van middeleeuwse bouwfasen verkrijgen door bestudering van iconografische bronnen. Van veel adellijke huizen zijn namelijk in de eerste helft van de achttiende eeuw zogenoemde kasteelportretten vervaardigd.76 Deze tekeningen kunnen een waardevolle bron van informatie vormen, omdat middeleeuwse delen soms nog zichtbaar zijn op de tekening. Toch moet voorzichtig worden omgegaan met zulke bronnen, want niet elke kunstenaar tekende of schilderde even accuraat.77 We maken in de catalogus vooral gebruik van het werk van Cornelis Pronk en Abraham de Haen uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Deze kunstenaars worden door kenners als betrouwbaar gezien.78 De kunstenaar Jacobus Stellingwerf was ook zeer actief op dit front, maar de historische accuratesse in zijn werk is in vele gevallen twijfelachtig.79 In totaal konden we op achttien tekeningen mogelijke middeleeuwse gebouwsporen identificeren.
74 Wng nr. 427292 Deze beschrijving staat alleen in ARCHIS en is niet opgenomen in een RAAP rapport. Omdat de resultaten voor slechts een klein publiek toegankelijk zijn wordt in de catalogus veel aandacht besteed aan de waarnemingen; Van Doesburg et al. 2009.
75 Mulock Houwer 1921; Eshuis 1950; Olde Meierink 1980: 185-186; ARCHIS wng nr. 24475.
76 Beelaerts van Blokland & Dumas 2005: 52.
77 Beelaerts van Blokland & Dumas 2005: 55.
78 Gevers & A.J. Mensema 1995: 50.
79 Gevers & Mensema 1995: 52; Beelaerts van Blokland & Dumas 2005: 56.
Het fysieke territoriale landschap
 69
 

















































































   69   70   71   72   73