Page 464 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 464

                                tuinaanleg. Onder dit herenhuis en de tuinaanleg liggen de resten van een veertiende-eeuws kasteel van de beruchte ‘roofridder’ Evert van Essen.
Geografische coördinaten: X 227.372 / Y 500.171 Provincie: Overijssel
Gemeente: Ommen
Toponiem: Eerde
Datering: vóór 1380-heden
Oudst bekende functie: kasteel leenman
Archeologie: Tijdens opgravingen rondom kasteel Eerde hebben archeologen geconstateerd dat de burcht in de middeleeuwen werd omringd door tenminste vier grachten.246 Het huidige huis staat nog precies in het midden van deze grachten. Naar verwachting zal het middeleeuwse kasteel ook in het centrum van het concentrische grachtenstelsel hebben gestaan. Er zijn dus nog middeleeuwse resten in of onder het huidige huis te verwachten. Hoewel de opgravers geen walrestanten tussen de grachten hebben aangetroffen, valt aan te nemen dat deze er wel zijn geweest. Het vondstmateriaal in drie van de vier grachten was afkomstig uit de veertiende eeuw. De derde gracht was, in tegenstelling tot de andere drie, in een latere fase uitgediept en heeft daarna tot aan de zeventiende eeuw opengelegen.247 Bouwgeschiedenis: In het huidige huis zijn geen middeleeuwse bouwsporen bekend. Iconografie: -
Geschiedenis: De achternaam Van Eerde wordt in 1334 voor het eerst vermeld toen een lid van het riddermatige geslacht Rading zich Van Eerde ging noemen.248 Kasteel Eerde komt pas meer dan veertig jaar later in historische bronnen voor, namelijk in een op 8 april 1380 uitgevaardigde oorkonde.249 Bisschop Floris van Wevelinkhoven en de schepenen en raden van Zwolle en Deventer waren toen overeen gekomen dat ze samen kasteel Eerde zouden aanvallen, aangezien de kasteelheer Evert van Essen een bedreiging voor het Sticht vormde. De bisschop beloofde dat hij de kosten van de slechting van kasteel Eerde betaalde en de twee steden beloofden dat zij het beleg op eigen kosten zouden voeren totdat het kasteel was ingenomen. Evert, die zijn achternaam ontleende aan zijn voogdijtaak over goederen van de abdij Essen in Salland, vormde overigens al langere tijd een bedreiging voor kooplieden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een in 1376 uitgevaardigde kostenpost uit de kameraarsrekeningen van Deventer waarin staat dat Evert burgers uit Kampen gevangenhield op Eerde.250
De Vermeerderaar van Beke bericht uitvoerig over de daaropvolgende strijd. Volgens Beke was Evert van Essen verantwoordelijk voor de bouw van het kasteel: ‘Daerna in den jaer ons Heren m ccc lxxx Evert van Essen hadde een casteel ghemaect in den lande over Ysel van stene ende van houte, dat Eerden hiet, also starc, dat hi daerop woude verbeiden alle die hem comen mochten. Ende toech vele an hem: bosche, woude, lande ende lude in Zallant, die den biscop van Utrecht toebehoerden, ende dede so vele ombescheits in Zallant, beide steden ende landluden, dats grote claghe voer den biscop Florens quam.’251 Vervolgens vond de belegering van Everts kasteel Eerde plaats. Niet alleen de steden deden mee aan het beleg, maar ook de Nederstichtse heren Van Egmond, Van IJsselstein en Van Arkel met hun gevolg. De burcht werd met een blijde en met steenbussen beschoten. Dit had echter weinig effect volgens de Vermeerderaar van Beke, want ‘Mer alle dat men schieten of werpen mochte, en scade den houten huse niet, want die stene stoyten daer weder of oft balle gheweest hadden, want die stile ende balken waren so groet ende dicke als molenstanders ende stonden bi dichte die ene bi den anderen, mer dat steenwerc worp si al te stucken.’252 Pas na vijf weken gaf Van Essen zich over, terwijl het kasteel nog overeind stond. De bisschop poogde om het te slopen maar het houtwerk was zo sterk dat dit mislukte. Vervolgens stak hij het in brand en brandde het gebouw nog een maand door, aldus de Vermeerderaar van Beke.253
246 Van Dalfsen 2011: 34-40.
247 Van Dalfsen 2011: 34-40.
248 Gevers & Mensema 1983: 265-266.
249 ZR I nr. 161.
250 De Hullu 1897: 346.
251 Bruch 1982: 231-232.
252 Bruch 1982: 231-232.
253 Bruch 1982: 231-232.
 462

















































































   462   463   464   465   466