Page 398 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 398
Hoofdstuk 6
opgevolgd door Ter Eem, functioneerden als de hoofdkastelen van het Nedersticht. Het waren de burchten waar de maarschalken zetelden.41 Ter Horst was het hoofdkasteel van het hele Sticht, aangezien de bisschop hier resideerde.
In de veertiende en eerste helft van de vijftiende eeuw hebben er in het Nedersticht weinig mutaties plaatsgevonden in het bisschoppelijke kastelenbestand. Het kasteel Stoutenburg verloor zijn positie als grenskasteel en in 1449 werden de kastelen Abcoude en Duurstede met bijbehorende heerlijkheden aangekocht van de heer van Gaasbeek. Janssen ziet in de aankoop hiervan een geïsoleerde gebeurtenis en geen doelbewust kastelenpolitiek.42 Voor het Oversticht stelden we vast dat het aantal bisschoppelijke kastelen juist in deze periode flink toenam. Floris van Wevelinkhoven en vooral Frederik van Blankenheim zetten een actieve kastelenbouwpolitiek in om hun macht in het gebied te herwinnen en vervolgens de grenzen van het Sticht te beschermen.
Het prinsbisdom Munster
Nu we een idee hebben van de Stichtse kasteelontwikkeling in haar geheel is het interessant om deze te vergelijken met die van een ander prinsbisschoppelijk territorium. De dichtstbijzijnde collega van de bisschop van Utrecht was de bisschop van Munster. Zijn bisdom maakte eveneens deel uit van de kerkprovincie Keulen. Het Munsterse diocees omvatte in de middeleeuwen een Fries deel (het Nedersticht) en een Westfaals deel (het Oversticht). In een deel van dit diocees, maar ook in enkele regio’s buiten zijn diocees, vestigde hij territoriale macht. Zo ontstond er net als in Utrecht een wereldlijk Nedersticht en Oversticht.43 Voerde de oostelijke buurman van de bisschop van Utrecht een vergelijkbare kastelenpolitiek? Hoewel er geen studie voorhanden is over de kastelenpolitiek van de Munsterse bisschop, is het aan de hand van de dissertatie van Bockhorst wel mogelijk een indruk te krijgen van de manier hoe de bisschop burchten inzette bij de vestiging van zijn territoriale macht in het wereldlijk Nedersticht.44 Deze studie is geschreven in de traditie van de Landesgeschichte waarin de ontstaansgeschiedenis van territoriale prinsdommen wordt geanalyseerd. Voor wat betreft het Oversticht en ter aanvulling op de resultaten van Bockhorst kunnen we gebruik maken van de omvangrijke publicaties van de hand van de historicus Kohl over de geschiedenis van het bisdom Munster.45
Hoewel de Munsterse bisschop een van de prinsen van het Duitse Rijk was, hield hij zich tot aan de tweede helft van de twaalfde eeuw, anders dan zijn Utrechtse collega, niet bezig met de uitbouw van een wereldlijk territorium.46 Daarvoor zijn twee verklaringen aan te dragen. Ten eerste werd de bisschop van Munster omringd door machtige edelvrije geslachten zoals de heren van Ravensberg, Diepenholt, Bentheim en Tecklenburg, die zich volop inspanden om hun eigen territoriale macht te vestigen. Voor de bisschop zal door deze concurrentie weinig ruimte zijn geweest om zijn seculiere machtspositie uit te bouwen. Ten tweede kon hij tot 1252 slechts in enkele gebieden aanspraken maken op grafelijke rechten of voogdijrechten. Dat kwam omdat hij nooit door de koning met grafelijke rechten was beleend.47 De Munsterse bisschop bezat wel omvangrijke immunitaire goederen, maar de uitoefening van jurisdictie daarbinnen liet hij net als de bisschop van Utrecht aanvankelijk over aan edelvrije voogden. Zo was bijvoorbeeld de graaf van Tecklenburg ‘hoogvoogd’ van het Sticht en de stad Munster.
41 Janssen 237. Zie ook 3.2 over de functie van de maarschalk.
42 Janssen 2014: 233.
43 In het Friese deel van het diocees heeft de bisschop nooit goed zijn territoriale macht kunnen doorzetten. Het wereldlijk Nedersticht omvatte aanvankelijk vooral Eemsland dat de corridor tussen het geestelijk Nedersticht en Oversticht vormde.
44 Bockhorst 1985.
45 Kohl 1999; Kohl 2002.
46 Kohl 1999: 102-112.
47 Hoffmann 1991: de bisschop van Munster staat niet in de lijst.
396