Page 378 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 378
376
Hoofdstuk 6
6.1 Inleiding
'Wat een ongehoorde brutaliteit van zulke schurken [de Coevordenaren en de Drenten]! Eén bisschop [Otto II van Lippe], hun vader en heer, hebben ze zonder aanleiding in een stinkend moeras wreed vermoord, en nu hebben ze hun nieuwe heer, diens opvolger als bisschop [Wilbrand van Oldenburg], gedwongen zijn dood eveneens in net zulke stinkende modder onder ogen te zien. Maar God, de Heer van erbarmen, heeft de razernij van die dolle honden niet langer geheel ongestraft gelaten. Hij heeft hen namelijk zo verblind, dat Roelof van Coevorden, slechts door één knecht vergezeld, naar de burcht Hardenberg is gegaan om met de bisschop over het voorgenomen vredesverdrag te spreken.' (Narracio, vertaling Van Rij, 1989: 73-75)
Dit is een van de vele passages uit de Narracio waarin de anonieme schrijver zijn frustratie uit over het wangedrag en de ontrouw van de burggraaf van Coevorden en de Drenten die het opnamen tegen hun heer, de bisschop van Utrecht. De bisschopsgezinde anonymus vergelijkt hen in dit citaat met dolle honden. Gelet op de ontwikkeling van de bisschoppelijke machtspositie in het Oversticht lijkt de beeldspraak toepasselijker dan de anonymus wellicht bedoelde. Als de territoriaal heer aangeduid mag worden als de leider van een roedel honden, dan kan ook worden gezegd dat hij voortdurend werd uitgedaagd door dominante honden uit zijn eigen roedel die erop uit waren zijn positie over te nemen. In dat geval moest hij als roedelleider in een gevecht aantonen dat hij de sterkste en machtigste was door ondergeschikte maar rivaliserende mannetjes op hun rug te werpen. Behalve dat hij zo voor stabiliteit in eigen roedel moest zorgen, diende hij ook nog rekening te houden met vijandige roedels, wel te verstaan de concurrerende territoriale heren.
Sinds ongeveer 1060 begon de bisschop met de uitbouw van zijn wereldlijke macht. De basis voor zijn machtspositie vormden immuniteiten en grafelijke rechten die hij van de koning in de tiende en elfde eeuw had gekregen. Het bezitten van deze rechten en goederen betekende niet dat hij direct als territoriaal machthebber kon optreden. Daarvoor moest de bisschop eerst zijn macht daadwerkelijk vestigen en door anderen in zijn positie worden erkend. Daarbij kwam hij voor belangrijke uitdagingen te staan voor wat betreft zijn bezit dat in Oost- en Noord-Nederland lag, het latere Oversticht. Ten eerste was het vanaf Utrecht gezien niet eenvoudig om naar dit gebied te reizen. Dat kwam omdat er grote en slecht toegankelijke wildernissen lagen: de ‘stinkende modderige moerassen’ volgens de anonieme schrijver van de Narracio. Tussen die moerassen in lagen bewoningsgebieden op dekzandruggen, stuwwallen en oeverwallen als een soort eilanden in de zee. Deze waren niet snel te bereiken en te verdedigen wanneer er een conflict uitbrak. Ten tweede probeerden in sommige gebieden waar de bisschop over de grafelijke rechten beschikte andere machthebbers hun positie te vestigen. Hoe moest de bisschop in dit voor hem moeilijk bereikbare gebied zijn concurrenten verjagen en zijn eigen macht vestigen?
Het antwoord vond de bisschop in kastelenbouw. Vanuit deze steunpunten probeerde hij de interne stabiliteit in het leefgebied van de bisschoppelijke onderdanen te organiseren en bescherming te bieden tegen de spreekwoordelijke vijandige ‘roedels’. Natuurlijk kon hij zijn burchten ter plaatse niet zelf beheren. Daarom koos hij competente trouwe edelen – soms zelfs uit zijn eigen familie – om als zijn vertegenwoordigers op te treden: de burggraven. Deze beheerders van bisschoppelijke kastelen kregen hun ambt erfelijk in leen. De voorvaderen van de bovengenoemde opstandige Roelof van Coevorden zijn zo in het bezit gekomen van het burggraafschap over de gelijknamige bisschoppelijke burcht.
Met de kastelenpolitiek van de bisschop ging het op lange termijn echter mis. Eigengereide burggraven probeerden steeds vaker als dominante honden binnen een roedel met een zwakke leider hun eigen positie te versterken ten koste van hun heer. Roelof van Coevorden was zo’n dominant type: hij moest het bisschoppelijk kasteel Coevorden als grensversterking beheren en verdedigen en wel zó dat agressieve buren ervan zouden afzien het bisschoppelijk territorium binnen te vallen. In plaats daarvan gebruikte Roelof de versterking als uitvalsbasis en spande hij met een deel van de Drenten samen tegen hun wettige heer. Toen bisschop