Page 375 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 375

                                afschermden met kastelen en landweren, zoals in hoofdstuk 3 is betoogd. De Zuidwest- Twentse landweer werd gebouwd op de grens met de heerlijkheid Borculo en het iets meer landinwaarts gelegen bisschoppelijke kasteel Diepenheim werd gebruikt als grenskasteel. Kasteel Goor, dat door de aankoop van de heerlijkheid Diepenheim veel meer landinwaarts kwam te liggen, vervulde geen rol in deze nieuwe kastelenpolitiek en raakte daardoor buiten gebruik. De laatste aanwijzing dat een bisschop in Goor verbleef, dateert uit de tijd van bisschop Jan van Virneburg, hoewel het kasteel dan al niet expliciet meer in de bronnen wordt genoemd. Van Virneburg had wel belang bij Goor, want hij heeft de rechten van de borgmannen op schrift gesteld evenals de Bandijkclausule. Goor was echter ook de plek waar deze bisschop gevangen werd genomen door vijanden.
Het tweede gevolg van de functieverschuiving was waarschijnlijk een grondige verbouwing van het kasteel Diepenheim, want Renaud constateerde tijdens zijn onderzoek in 1960 dat in de veertiende eeuw – een specifiekere datering geeft hij niet – het binnenterrein van de ringwal is opgevuld met aarde waarop een nieuw kasteel werd gebouwd. Behalve deze vermelding is bekend dat ook later tijdens het Utrechtse Schisma Diepenheim opnieuw grondig is verbouwd.
Een derde gevolg had betrekking op het grondbezit in de buurt van Diepenheim. De afzetbare kastelein van Diepenheim zal geen ambitie hebben gehad om rondom zijn ambtswoning goederen en rechten te verzamelen, zoals dat in eerdere fasen wel werd gedaan. Daarmee veranderde het karakter van het goederenbezit. De voormalige Diepenheimse goederen waren nu in bezit gekomen van de bisschop van Utrecht. De bisschop voerde tussen circa 1364 en 1380 in Zuidwest-Twente een reorganisatie van zijn hofhorige tafelgoederen door, waarbij de hoven Goor en Weddehoen en mogelijk ook al Kageldink fungeerden als centrale hoven waar de opbrengsten van deze goederen werden geïnd. Dit hield ook in dat andere hoven, zoals de Nijhof bij Diepenheim, nu onderhorig aan één van deze drie hoven werden.
Vanaf de veertiende eeuw werden nieuwe kastelen opgetrokken. Dit valt te relateren aan
de algemene kasteelontwikkeling in die periode. Net als in andere delen van het Oversticht
begon de lagere adel kastelen te bouwen als uiting van zijn status. Hoewel deze kastelen 5 tot op zekere hoogte versterkt waren, was het uitdrukken van status het belangrijkste motief
achter de bouw. De bisschop en de Sallandse hoofdsteden zagen er bovendien op toe dat
dit soort huizen niet te veel verdedigingselementen kregen zodat ze een bedreiging voor het
Sticht konden gaan vormen. In Zuidwest-Twente waren veel van deze nieuwe kastelenbouwers borgmannen van de kastelen Goor en Diepenheim. In de veertiende, maar vooral in de vijftiende en zestiende eeuw, lieten zij residenties bouwen op hun allodia, borglenen en
gewone lenen in de buurt van het kasteel dat zij aanvankelijk dienden te beschermen. De locatiekeuze van deze huizen werd door verschillende factoren bepaald. De borgmannen
mochten namelijk niet te ver van het kasteel wonen; voor kasteel Goor was dit binnen de klokkenslag. Dat betekende dat een borgman zijn huis alleen op goederen kon bouwen die
dicht genoeg bij de burcht lagen. Binnen deze juridische vereiste koos hij een locatie uit die
hem landschappelijk gezien het meest geschikt leek. Zo beïnvloedden niet alleen kasteel
en landschap elkaar, maar zorgde de aanwezigheid van oude kastelen voor een nieuwe
golf van kastelenbouw. Qua aanzien, functies en belang zijn de borgmanshuizen echter niet vergelijkbaar met Goor en Diepenheim.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
373
 

















































































   373   374   375   376   377