Page 237 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 237

                                de Hunenborg behoorde in zijn ogen ook tot deze verdedigingswerken.69 Helaas heeft Stork geen kaart gemaakt waarop hij de waargenomen wallen heeft ingetekend, zodat het niet helemaal duidelijk is wat hij precies bedoelt.
Pastoor Geerdink was net als Stork van mening dat een wal in verbinding stond met de Hunenborg, maar ook hij gaf geen kaart van zijn waarnemingen. Volgens hem zou een dam vanaf de Hoge Hunenborg naar het zuiden lopen, waarna deze overging in een landweer richting het westen waarover men een half uur kon lopen.70 Deze beschrijving correspondeert grotendeels met de hierboven besproken wal (figuur 4.17 A) die aan de Huneborg vast zit.
Indien Stork zijn bevindingen juist zijn moet er behalve wal A nog een omvangrijker wallenstelsel hebben bestaan. Welke walstructuren kan hij hebben bedoeld en moeten we deze ook daadwerkelijk interpreteren als onderdeel van de Hunenborg?
In 1977 heeft een werkgroep van de heemkundekring in Ootmarsum een studie gepubliceerd
naar bestaande en verdwenen landweerrestanten rondom Ootmarsum.71 In de publicatie behandelen ze ook de landweertracés in de buurt van de Hunenborg. De landweren die
de werkgroepleden hebben waargenomen zijn weergegeven in figuur 4.17, B en C. De historisch geograaf Brokamp denkt op basis van deze studie dat de zuidelijkste landweer B
de door Stork en Geerdink beschreven landweer is die aansloot op het wallichaam A van de 4 Hunenborg.72
Het idee dat de walstructuur B zou aansluiten op die van A lijkt ons twijfelachtig, hoewel het verleidelijk is om, zoals Brokamp ook heeft verondersteld, de bij de Hunenborg beginnende wal denkbeeldig westelijk door te trekken naar B. De nu ontbrekende waldelen van wal A zou kunnen zijn opgeruimd om de waterhuishouding in het broekgebied te verbeteren. De walstructuren A en B verschillen echter in bouwwijze van elkaar. A loopt dwars door het broekbos heen en bestaat uitsluitend uit een wal. B bestaat uit een wal en twee greppels waarvan het noordelijke gedeelte doodloopt in het moeras (figuur 4.17). Het waltracé omringt de rand van de Ootmarsumse stuwwal en loopt verder in zuidelijke richting naar de Rossumerweg. Door een wal op deze wijze aan te leggen werd de toegang van en naar Ootmarsum gecontroleerd. Daarmee lijkt wal B op veel laatmiddeleeuwse landweren die we elders in het Oversticht waarnemen.73 Dergelijke landweren zijn gebouwd op hoofdzakelijk droge en vochtige dekzand- en stuwwalhoogten waar natuurlijke wetland-barrières zoals broekbossen of venen niet aanwezig zijn of te weinig bescherming boden (zie hoofdstuk 2). Wanneer wel een grote natuurlijke barrière aanwezig was, zoals het Voltherbroek, nam de nauwelijks doordringbare wildernis de functie van de landweer over en was dus geen wal nodig. We zien een dergelijke overgang ook bij landweer B (figuur 4.17), waar het noordelijkste deel van de wal stopt terwijl de greppels nog enkele meters het Voltherbroek zijn ingegraven om daar alsnog te eindigen.
Het wallichaam dat aansluit bij de zuidwestzijde van de Hoge Hunenborg heeft niet de kenmerken van een typische landweer omdat deze in de wildernis is aangelegd. We zouden op zo’n plek geen landweer verwachten aangezien het Voltherbroek zelf al als natuurlijke afsluiter diende. Deze waarneming is reden om te twijfelen aan identificatie van het wallichaam in het Voltherbroek als defensiewerk. Daar komt nog bij dat landweren voor zover bekend hoofdzakelijk uit de late middeleeuwen dateren, terwijl we bij de Hunenborg vooral aan een datering in de volle middeleeuwen denken.
Ten noordwesten van de Hunenborg ligt eveneens een landweer (figuur 4.17 C). Net als landweer B sluit deze een weg af en eindigt die in het moeras. We vermoeden daarom dat ook deze structuur jonger is dan de Hunenborg.
69 Stork 1844: 198-199.
70 Geerdink 1895: 485.
71 Tenninglo et al. 1977.
72 Brokamp 2007b: 241-243.
73 Zie hoofdstuk 3.
Het kasteellandschap van de Hunenborg
 235
 

















































































   235   236   237   238   239