Page 151 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 151
Het ontstaan van het Sticht als wereldlijk territorium
Voordat de bisschop met de uitbouw van zijn territoriale macht begon was er reeds enkele eeuwen sprake van het bisdom Utrecht.9 De zetel van dit diocees, dat rond 777-778 als suffragaanbisdom van Keulen werd erkend, lag binnen het Romeinse castellum Utrecht.10 De bisschop beschikte in deze periode reeds over goederen en inkomsten om in zijn onderhoud te voorzien. Gedurende het tweede kwart van de negende eeuw verloor hij echter als gevolg van de Vikinginvallen veel van deze eigendommen. Vooral in het kust- en rivierengebied werden talrijke kerken vernield en gingen vele bisschoppelijke bezittingen verloren. Het castellum Utrecht viel zelf ook ten prooi. De bisschop was genoodzaakt te vluchten en kreeg van koning Lotharius II (ongeveer 835-869) het munster in Sint-Odiliënberg als wijkplaats toegewezen. Toch prefereerde de bisschop Deventer als toevluchtsoord aangezien hij daar kon rekenen op bescherming van het Oost-Frankische gezag.11 Pas rond 925 keerde hij terug naar Utrecht.
Nadat koning Hendrik I (919-936) Lotharingen had veroverd, kwam het bisdom Utrecht te 3 liggen in het rijk van de Ottonen (919-1024).12 De Ottoonse koningsdynastie, en de op
haar volgende Salische (1024-1125), hadden tot aan het Concordaat van Worms (1122)
de mogelijkheid zelf bisschoppen en abten te benoemen. De abdijen en kerken van deze
prelaten genoten koninklijke bescherming. De koning begunstigde hun instituties met goederen en rechten, veelal immuniteiten, en vanaf de elfde eeuw ook met graafschappen.13 Zo ook de bisschop van Utrecht. Deze bezittingen vormden aan het einde van de elfde eeuw de basis voor het Sticht.
Over de betekenis van het bekleden van bisschoppen en abten met wereldlijke macht door de koning en over de daarmee samenhangende schenking van omvangrijke koninklijke goederen en rechten aan hen, bestaat discussie.14 In de meeste Duitstalige literatuur van de twintigste eeuw is deze ontwikkeling vaak geduid als een doelbewuste politiek van de Ottonen en Saliërs om via de Kerk een kring van gezagsgetrouwe niet-erfelijke vazallen te vormen. In dit verband wordt ook wel gesproken van het rijkskerkensysteem. Volgens deze visie bekleedde de koning de door hem aangewezen bisschoppen en abten vaak met bestuursmacht ten koste van lokale wereldlijke kandidaten.15 Door hun instellingen (bisdommen en abdijen) van koningsgoed te voorzien zorgde de koning ervoor dat dit niet in handen kwam van lastig te controleren graven en hertogen. Veel koninklijke goederen en rechten waarmee graven en hertogen waren beleend, waren aan de greep van de koning onttrokken door overerving. Bisschoppen en abten konden hun functie daarentegen niet doorgeven aan een erfgenaam. Daarom schonk de koning aan hen in de tiende eeuw veel goederen en rechten en in de elfde eeuw zelfs graafschappen. Door na het overlijden van een bisschop een nieuwe koningsgezinde kandidaat te installeren hoopte de koning greep te houden op zijn positie en goederen. Als tegenprestatie voor de geschonken privileges diende de bisschoppen en abten de koning en zijn gevolg te ontvangen tijdens zijn rondreizen. Meestal had de koning een speciaal voor hem gereserveerde palts waar hij verblijf hield. De kroon beschikte zo over een netwerk van steunpunten in het hele rijk. Vooral op plekken waar de macht van de koning nog moest worden geconsolideerd, vertrouwde hij grafelijke macht, met bijbehorende goederen en voorrechten, toe aan bisschopskandidaten uit zijn omgeving die bij voorkeur afkomstig waren uit andere stamregio van het rijk.16
De historicus Finck von Finckenstein heeft erop gewezen dat het aartsbisdom Keulen een belangrijke rol speelde in het uitoefenen van koninklijk gezag: het strekte zich niet uit over één stamregio maar over twee, namelijk Saksen en Lotharingen.17 Keulen lag dicht bij Lotharingen
9 Van Vliet 2002: 72.
10 Van Vliet 2002: 124.
11 Van Vliet 2002: 202-203.
12 Finck von Finckenstein 1989: 30.
13 Finck von Finckenstein 1989: 28.
14 Wangerin 2017: 5.
15 Reuter 2006: 326. De bisschoppen van Utrecht worden in de literatuur gezien als rijksbisschoppen.
Zie bijvoorbeeld Kossmann-Putto 1982: 12; Winter 1997a; Winter 1997b. 16 Finck von Finckenstein 1989: 33.
17 Finck von Finckenstein 1989: 36-37, 44, 202-203.
Het territoriale machtslandschap
149