Page 148 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 148
Hoofdstuk 3
stimuleerden.5 Een eerste belangrijke factor was een verandering van de manier waarop de jurisdictie werd uitgeoefend. Rechtspraak werd steeds meer uniform georganiseerd binnen districten die de naam van hertogdom, graafschap of voogdij van een geestelijke instelling droegen. De term graafschap had overigens in de twaalfde eeuw niet (meer) dezelfde betekenis als in de tiende en elfde eeuw.6 Een tweede factor was dat vooraanstaande aristocratische families zich in takken opsplitsten die zich in regio’s verankerden. Zij droegen een dynastiek bewustzijn uit in de streek of het gewest waarbinnen ze hun hoofdvestigingen bouwden, vaak met een burcht als centrum. Naar deze plekken gingen ze zich ook vernoemen. Deze beweging hing dan weer samen met een derde, meer geestelijke ontwikkeling, namelijk dat er vanaf het midden van de elfde eeuw, in verband met een kerkelijke hervormingsbeweging, overal kloosters verrezen. De Kerk stimuleerde adellijke families om eigen gebedshuizen te stichten. De daarin actieve kloosterlingen zorgden onder meer voor belangrijke economische impulsen op het platteland. Aan het einde van de elfde eeuw was er ook nog een tweede economische impuls zichtbaar die als vierde factor kan worden aangewezen. De regionale vorsten gaven opdracht voor de ontginning van woeste gronden en lieten, profiterend van een aanhoudende bevolkingsgroei, op grote schaal nieuwe gebieden in cultuur brengen. Ook stichtten zij nieuwe nederzettingen, boerderijen, kastelen, markten, steden en kloosters.
De bisschop van Utrecht was een van deze regionale grootgrondbezitters met heerlijkheidsrechten in het Duitse Rijk die erin slaagden zich te ontplooien als territoriale machthebbers. Hij ontleende zijn positie oorspronkelijk aan de goederen en rechten van de Utrechtse kerk.7 Het gebied waarover hij territoriale macht ging uitoefenen lag voornamelijk in het midden, noorden en oosten van het huidige Nederland. Omstreeks 1350 hadden de grenzen van zijn wereldlijk territorium, het zogenoemde Sticht, hun vaste vorm bereikt: het prinsbisdom Utrecht strekte zich uit over ongeveer de huidige provincie Utrecht, de huidige provincies Overijssel en Drenthe en een klein deel van de provincie Groningen (het Gorecht).8 Het vormde geen aaneengesloten territorium, omdat de bisschop het territoriaal bestuur over de Veluwe had moeten afstaan aan de graven, later hertogen van Gelre. In de late middeleeuwen werd het gebied, dat vanaf Utrecht gezien aan de overzijde van de IJssel lag, het Oversticht genoemd. Het centrale territorium rondom Utrecht kreeg dan de naam van Nedersticht. Door deze complexe tweeledige ligging van zijn gebied had de bisschop naast Gelre met een groot aantal concurrerende vorstendommen te maken. Aan de westkant van het Nedersticht lag het vorstendom van de graaf van Holland. Aan de zuidkant, in het rivierengebied, bevonden zich verschillende autonome territoria van kleine heren. In het Oversticht grensde het prinsbisdom Utrecht in het oosten aan de gebieden van de graaf van Bentheim, de edelvrije heer van Ahaus en de bisschop van Munster. Zuidelijk van het Oversticht, ter hoogte van Diepenheim, was er het machtsgebied van de heer van Borculo. In het noorden grensde het Stichtse territorium aan de vrije Friese landen. Willen we begrijpen hoe het Sticht als politiek territoriale eenheid is ontstaan, dan dienen we na te gaan welke goederen en rechten de bisschop als uitgangsbasis voor de uitbouw van zijn territorium heeft gebruikt, in welke gebieden hij zijn territoriale macht heeft kunnen vestigen, en hoe hij deze gebieden is gaan besturen.
146
5 Arnold 1991b: 62-63.
6 Zie verderop in dit paragraaf voor de definitie van graven en graafschappen.
7 Arnold 1991b: 20.
8 Kossmann-Putto 1982: 19.