Page 186 - Human Bile Acid Metabolism: a Postprandial Perspective
P. 186
Chapter 11
Nederlandse samenvatting
Dit proefschrift gaat over de relatie tussen galzure zouten (in dit proefschrift doorgaans galzouten genoemd) en stofwisseling. In het bijzonder hebben we gekeken naar de rol van galzouten als signaalmoleculen en hun effect op het glucosemetabolisme en de energiehuishouding in de postprandiale periode (d.w.z. na de maaltijd), wanneer het lichaam zich aanpast om binnenkomende voedingsstoffen te verwerken. Daar een groot deel van onze kennis over galzouten tot dan toe uit diermodellen afkomstig is, hebben we onderzoek gedaan in humane modellen.
Hoofdstuk 1
In het eerste hoofdstuk beschrijven we de huidige stand van de wetenschap rondom de biologie van galzouten en wat er tot nu toe bekend is over hun rol als signaalmoleculen in glucosemetabolisme en de energiehuishouding. Galzouten zijn een groep nauw verwante steroïde moleculen die worden geproduceerd in de lever en opgeslagen in de galblaas. Na een vetrijke maaltijd worden ze in de darm uitgescheiden, waar ze vanwege hun amfipathische structuur bijdragen aan het oplossen van vetten en vetoplosbare vitaminen. Aan het eind van de dunne darm worden ze heropgenomen door de darmwand en via de poortader teruggevoerd naar de lever, waar ze grotendeels worden heropgenomen voor hergebruik. Dit wordt de enterohepatische kringloop genoemd. Tijdens deze kringloop ondergaat een deel van de galzouten een transformatie door bacteriën die in de darm leven. De resulterende moleculen worden secundaire galzouten genoemd, en vormen een belangrijk deel van de uiteindelijke galmix.
Naast hun rol als vetoplossers is de afgelopen jaren steeds meer bekend geworden over de rol van galzouten als endocrien hormoon. Er zijn twee specifieke galzoutreceptoren ontdekt, de Farnesoid X Receptor (FXR) en de Takeda G-protein-coupled Receptor 5 (TGR5), die na activatie effect hebben op het galzout-, glucose-, energie- en lipidenmetabolisme. Het grootste deel van het onderzoek hiernaar is in dieren, vooral muizen en ratten, verricht en kan derhalve niet één-opéén op mensen worden toegepast.
184