Page 219 - Through the gate of the neoliberal academy • Herschberg
P. 219
communicatieproblemen gebaseerd op de nationaliteit van een kandidaat. Ten derde wordt ongelijkheid gecreëerd tussen jonge onderzoekers met en zonder kansen en gelegenheden om mobiel te zijn. Zulke kansen kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld lichamelijke, psychologische, sociale of financiële factoren. Ten vierde blijkt het excellentie-criterium moeilijk toepasbaar, omdat ‘excellentie’ een subjectief begrip is en lastig te beoordelen is waar het jonge wetenschappers betreft. Gezien de beperkte ervaring van postdocs, kunnen commissieleden voornamelijk hun potentie evalueren en niet hun reeds bewezen kwaliteiten. Als gevolg daarvan kunnen ongelijkheden worden gecreëerd tussen, bijvoorbeeld, mannen en vrouwen die solliciteren.
Concluderend creëren de dominante discoursen van internationalisering en excellentie in de hedendaagse neoliberale universiteit in toenemende mate veeleisende criteria voor universitair docenten (in een tenure-track). Omdat er maar weinig commissieleden zijn die deze criteria bekritiseren of er weerstand tegen bieden, kunnen in de praktijk getalenteerde jonge onderzoekers ten onrechte worden uitgesloten. De beperkte vijver van ‘acceptabele’ kandidaten wordt beperkt tot zij die voldoen aan de smalle definitie van de internationaal mobiele en excellente jonge onderzoeker.
Beoordelen van potentieel
In hoofdstuk 4 bestudeer ik de genderpraktijken die naar voren komen in de evaluatie van universitair docenten in zes Europese hoger onderwijsinstituten. Een groot aantal commissieleden gaf aan dat ze voorstander is van het aannemen van meer vrouwen in de wetenschap om zo een meer gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de afdeling te krijgen. Desalniettemin laat ik in dit hoofdstuk zien hoe ongelijkheden worden geproduceerd in de beoordeling van het potentieel tot excellentie, veelal ten nadele van vrouwelijke kandidaten. Ik analyseer hoe ongelijkheden worden ge(re)- produceerd door de stereotype percepties en verwachtingen die commissieleden hebben of toeschrijven aan vrouwen (en mannen). Omdat kandidaten voor deze posities nog geen lange staat van dienst hebben, maken commissieleden een inschatting van hun potentie, waarbij ze sterk leunen op impliciete, ongeschreven criteria.
Zo heb ik bijvoorbeeld geobserveerd dat ze vrouwen als minder geschikte kandidaten construeren, omdat zij oordelen dat vrouwen een gebrek aan zelfvertrouwen en toewijding hebben, alsook beperkte mogelijkheden om mobiel te zijn, zonder deze oordelen op waarheid te toetsen. Commissieleden construeren zelfvertrouwen, toewijding en internationale mobiliteit noodzakelijk om in de door hen bestempelde ‘competitieve academische wereld’ te overleven en achten vrouwen daarvoor ongeschikt op basis van stereotype beelden en verwachtingen dat vrouwen
NEDERLANDSE SAMENVATTING 217
S