Page 176 - Physical activity in recipients of solid organ transplantation - Edwin J. van Adrichem
P. 176
Samenvatting
Een orgaantransplantatie is een levensreddende interventie voor mensen met eindstadium
orgaan falen. In de afgelopen decennia is een signi
cante verbetering opgetreden in de
korte-termijn overleving. Als gevolg hiervan is de focus van klinische zorg en onderzoek
aan het verschuiven naar lange-termijn uitkomsten na transplantatie. Hierdoor krijgen
kwaliteit van leven, het fysieke activiteitenniveau, post-transplantatie diabetes en medicatie
therapietrouw in toenemende mate aandacht. Deze factoren krijgen vooral aandacht omdat
ze waarschijnlijk beïnvloedbaar zijn door interventies om zo de lange-termijn overleving te
verlengen. Het verbeteren van het fysieke functioneren is een belangrijk doel omdat het
functionele herstel na orgaantransplantatie minder goed is dan verwacht zou kunnen
worden op basis van het herstel in orgaanfunctie na de transplantatie. Het fysieke
activiteitenniveau in de transplantatie populatie is zeer relevant omdat huidige
onderzoeken laten zien dat beter fysieke functioneren na transplantatie samenhangt met
betere uitkomsten. Zo hangt het hoger fysieke activiteitenniveau positief samen met het
kunnen uitvoeren van dagelijkse activiteiten, de ervaren kwaliteit van leven en een langere
overleving na transplantatie. De beschikbare kennis over het fysieke activiteitenniveau en
de factoren die hiermee samenhangen na een transplantatie is echter nog beperkt. Deze
kennis is wel nodig om revalidatieprogramma’s of fysiotherapeutische interventies te
ontwikkelen en om tot de juiste inhoud en uitvoering van deze programma’s te komen. Het
doel van dit proefschrift was het inzicht krijgen in het fysieke activiteitenniveau na een
orgaantransplantatie en in factoren die samenhangen met dit niveau. Een overzicht van de
belangrijkste bevindingen per studie (Hoofdstuk 2-7) en de daaruit volgende conclusies
worden hieronder gegeven.
Voor ontvangers van een niertransplantatie hangt een laag activiteitenniveau sterk
samen met een verhoogd risico op cardiovasculaire en algehele sterfte. Cardiovasculaire
aandoeningen komen drie tot vijf keer vaker voor in deze populatie vergeleken met de
algemene populatie. Het is daarom aannemelijk dat een deel van de samenhang verklaard
wordt door reeds bestaande hart- en vaatziekten in deze groep. Om te bepalen of de relatie
tussen fysieke activiteit en sterfte onafhankelijk is van de hartfunctie werd in
Hoofdstuk 2
onderzocht wat het e
ect van hartschade, gemeten met biomarkers, is op deze relatie. Er
zijn hiervoor analyses gedaan met de gegevens over het fysieke activiteitenniveau en drie
vastgestelde biomarkers voor hartschade van 540 ontvangers van een niertransplantatie.
Een laag fysieke activiteitenniveau en hoge waarden van de biomarkers MR-proANP, NT-
proBNP en Hs-TnT hadden allen een sterke relatie met zowel cardiovasculaire als algehele
sterfte na een niertransplantatie. Desondanks was de relatie tussen fysieke activiteit en
cardiovasculaire en algehele sterfte onafhankelijk van deze biomarkers. De biomarkers voor
hartschade hadden wel een signi
cant mediatie e
ect op de relatie tussen fysieke activiteit
en cardiovasculaire sterfte. Deze bevinding wijzen erop dat reeds bestaande hartschade een
tussenliggende stap is in het oorzakelijke verband tussen fysieke activiteit en
cardiovasculaire sterfte in ontvangers van een niertransplantatie.
beschreven in
Om factoren te bestuderen die mogelijk het fysieke activiteitenniveau van
ontvanger van een orgaantransplantatie beperken is er een historische cohortstudie
uitgevoerd naar het functionele inspanningsvermogen na een longtransplantatie. Zoals
Hoofdstuk 3
blijven de inspanningscapaciteit, spierfunctie en het fysieke
174.