Page 32 - Minder Boos en Opstandig - Revised
P. 32
aan eisen, opdrachten en verboden zijn heel gewoon. Als het goed is nemen deze conflicten met de leeftijd af. Bij kinderen met een moeilijk temperament of een zich ontwikkelende ADHD (druk en impulsief gedrag) komen deze conflicten vaak voor, ze gaan gepaard met schreeuwen, schelden en slaan. Voor de ouders van deze kinderen is het moeilijker om vast te houden aan de gestelde grenzen dan voor ouders van kinderen met een gemakkelijk temperament. Als ouders zwichten voor het opstandige, dwingende, dreigende, agressieve gedrag van de peuter of kleuter dan wordt zijn of haar ongewenste gedrag beloond. Gebeurt dit herhaaldelijk dan neemt de kans toe dat het jonge kind dit ongewenste gedrag vaker gaat vertonen vanuit een groeiend besef dat dwars, eisend, dreigend en agressief gedrag voordelen oplevert. Het risico dat ouders zwichten voor ongewenst gedrag is groter naarmate de ouders minder op één lijn zitten of om persoonlijke redenen de kracht missen om consequent te zijn. In de loop der jaren wordt de opvoedbelasting voor de ouders almaar zwaarder. De opvoeding wordt gekenmerkt door eenzijdige aandacht voor ongewenst gedrag, nauwelijks aandacht voor gewenst gedrag en een verhoogd risico voor hard straffen. De kans dat de opvoeding deze kenmerken vertoont neemt toe als ouders persoonlijke problemen hebben, bijvoorbeeld depressief zijn of geneigd zijn impulsief te reageren, als ze elkaar weinig steunen, bijvoorbeeld vanwege relatieproblemen, of veel stress ervaren als gevolg van problemen op het werk of zorgen over de gezondheid van familieleden.
Ook buiten het gezin gaat het kind dit gedrag vertonen, in het contact met leeftijdgenoten. Als de leeftijdgenoten zwichten voor het dwingende, ergernis oproepende gedrag, dan wordt dit gedrag ‘beloond’ en ontstaat het risico dat dit gedrag in de toekomst vaker zal voorkomen. Vanaf 13 -14 jaar ontstaat het risico dat kinderen met gedragsproblemen zich aansluiten bij leeftijdgenoten met dezelfde problemen. In groepsverband gaan ze vernielingen aanrichten, alcohol gebruiken of drugs. Het met elkaar optrekken en praten over dit gedrag leidt ertoe dat ze als maar meer ‘de verkeerde dingen’ van elkaar leren. Dit leidt ertoe dat het gebruik van geweld, alcohol of drugs toeneemt.
Maar andere kinderen kunnen zich ook ergeren aan het probleemgedrag van het kind zoals zijn/haar prikkelbaarheid en snel oplopende boosheid. Ze gaan het kind juist pesten en het wordt uit de groep leeftijdgenoten gestoten. Die uitstoting kan ertoe leiden dat de gedragsstoornissen erger worden en dat de sociale vaardigheden van het kind zich niet verder ontwikkelen.
Denken en voelen van het kind
Herhaalde ervaringen van afwijzing door andere kinderen en door volwassenen (soms in de vorm van mishandeling) leiden in de loop der jaren tot de ontwikkeling van een vijandig wereldbeeld: de kinderen gaan ervan uit dat zij steeds benadeeld worden. Een vicieuze cirkel ontstaat waarbij het gevoel van benadeling snel leidt tot woede uitbarstingen en tot het inzetten van ‘harde middelen’ (agressief gedrag) om eigen doelen te bereiken, die dan weer afwijzing uitlokken. Het groeiende besef dat doelen het best te bereiken zijn met agressieve middelen kan ook ontstaan vanuit het waarnemen van agressieve voorbeelden op televisie, in videospellen en van volwassenen en kinderen thuis en in de buurt.
Hoog oplopende conflicten en woede uitbarstingen kunnen ook ontstaan vanuit het fout begrijpen van ingewikkelde sociale situaties als gevolg van taalproblemen en zwakke intelligentie. Onder de verschillende emoties is voor kinderen met gedragsproblemen en -stoornissen vooral de emotie boosheid van belang. Kinderen met gedragsproblemen en -stoornissen hebben soms moeite om lichte vormen van boosheid bij anderen te herkennen. Ook hebben ze moeite om snel oplopende boosheid bij zichzelf te herkennen. Daarnaast hebben ze moeite om emoties te beheersen.
Behandeling
Bij gedragsproblemen en -stoornissen is het meestal niet mogelijk om binnen een half jaar of een jaar te bereiken dat het probleemgedrag volledig verdwijnt. Daarentegen kan wel gestreefd worden naar een dusdanige afname van gedragsproblemen zodat het kind, de ouders, medeleerlingen en de leraar er minder negatieve gevolgen van ervaren. Dit betekent bijvoorbeeld dat na de behandeling het kind opnieuw enige aansluiting heeft met andere kinderen en dat de ouders het probleemgedrag thuis beter kunnen beïnvloeden. Met andere woorden na de behandeling hebben de ouders in plaats van een gevoel van machteloosheid nu het gevoel het initiatief in de opvoeding in handen te hebben. Tegelijk is bij het kind het besef gegroeid meer greep te hebben op zichzelf, ook is het in staat om verstandigere keuzes te maken bij het oplossen van
Samenvatting oudertraining bijeenkomst 1 – groep
30 | oudercomponent – groep