Page 158 - POLITIEK OF MANAGEMENT?
P. 158

Hoofdstuk 5
5 DRIE INTERGEMEENTELIJKE DIENSTEN VANUIT VIER PERSPECTIEVEN
In hoofdstuk twee hebben wij vier perspectieven beschreven van waaruit wij in dit hoofdstuk de drie casussen zullen analyseren. In hoofdstuk drie hebben wij de kenmerken per perspectief geoperationaliseerd.
5.1 HET BEDRIJFSMATIGE PERSPECTIEF
Voor een analyse vanuit een bedrijfsmatig perspectief zijn drie kenmerken benoemd, die nader zijn geoperationaliseerd in onderstaande indicatoren.
Tabel 6 Analysekader bedrijfsmatige perspectief
Kenmerk
Indicator
Effectiviteit
Efficiency
Continuïteit
Cliënttevredenheidsscore over stiptheid van uitbetaling. (hogere tevredenheidL hogere effectiviteit)
Netto toe-/afname aantal WWB cliënten t.o.v. de benchmark. (hogere afnamehogere effectiviteit)
Aantal cliënten per formatieplaats t.o.v. de benchmark. (meer cliënten per ftehogere efficiency)
Aantal inwoners per formatieplaats t.o.v. de benchmark. (meer inwoners per ftehogere efficiency)
Aantal formatieplaatsen ten opzichte van de minimum norm (2 formatieplaatsen) voor adequate functiescheiding.
(meer fte t.o.v. de normminder kwetsbaarheid)
Aantal medewerkers ten opzichte van de minimum norm (3 medewerkers) voor adequate functiescheiding.
(meer fte t.o.v. de normminder kwetsbaarheid)
Aantal formatieplaatsen ten opzichte van de minimum norm (4 formatieplaatsen) voor voorkoming van kwetsbaarheid.
(meer fte t.o.v. de normminder kwetsbaarheid)
Aantal medewerkers ten opzichte van de minimum norm (6 medewerkers) voor voorkoming van kwetsbaarheid.
(meer fte t.o.v. de normminder kwetsbaarheid)
Al dan niet voortbestaan van de organisatie.
(wel voortbestaancontinuïteit; niet voortbestaandiscontinuïteit)
5.1.1 Effectiviteit
Vanuit bedrijfsmatig perspectief sluiten wij aan bij de definitie van Hakvoort en Klaassen (2008) voor effectiviteit, namelijk het verschil tussen de bereikte en technisch haalbare output. De technisch haalbare output in absolute zin kennen wij niet. Daarom vergelijken wij de bereikte output met de gemiddelde output bij niet intergemeentelijk georganiseerde sociale diensten. Daarbij hanteren wij twee indicatoren:
156


































































































   156   157   158   159   160