Page 416 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 416

                                Geschiedenis: De ministriaal Everhardus van Almelo is het eerste lid van de familie Van Almelo dat wordt vermeld in historische bronnen. Hij trad tussen 1157 en 1169 op als lekengetuige in diverse oorkonden.1 Hoewel leden van het geslacht Van Almelo daarna meerdere malen in oorkonden zijn genoemd, duurt het tot 1272 voordat een kasteel Almelo wordt vermeld.2 In het betreffende charter staat dat Hendrik van Almelo, met toestemming van de bisschop, goederen onder zijn drie jongste zonen verdeelde. Hendriks zoon Arnoldus trad op als voogd en erflater voor deze drie jongste zonen en kreeg daarom het kasteel en bijbehorende molen toegewezen.3
Het geslacht Van Almelo speelde in de omgeving van Almelo al vóór 1272 een belangrijke rol in de lokale samenleving. Zo verleende bisschop Otto III in 1236 aan Henricus van Almelo en de ingezetenen van het dorp Almelo toestemming om er een kapel te stichten. Bij deze kapel mocht de kapelaan de sacramenten toedienen en mensen dopen. De bisschop stond ook toe dat mensen bij de kapel werden begraven. Ter compensatie ontving de kerk van Ootmarsum jaarlijks miskoren van de Almelose parochianen en moesten zij de kerkhofmuur in Ootmarsum onderhouden. Daarnaast diende de familie Van Almelo te Ootmarsum de seend bij te wonen.4
In 1297 trad de bisschop wederom op voor testamentzaken van de familie Van Almelo. De heer van Almelo had toen vier kinderen uit twee huwelijken; de kinderen uit zijn huwelijk met Agnes de Sulen zouden na zijn dood het kasteel Almelo met de daarbij behorende beleende mannen en inkomsten erven.5 Deze beleende mannen waren onder andere de acht borgmannen van kasteel Almelo die in datzelfde jaar in een andere oorkonde worden genoemd.6 Uit deze oorkonde blijkt ook dat het kasteel Almelo een slotkapel had en dat in Almelo tevens een parochiekerk aanwezig was.7
In 1314 wordt kasteel Almelo vermeld in een erfeniskwestie.8 De ridder Johannes Rading kreeg in dat jaar de voogdij over de kinderen van Arnoldus van Almelo toegewezen. Bisschop Gwijde van Avesnes belastte hem met het beheer en de bewaking van kasteel Almelo en bijbehorende goederen. Rading verklaarde deze opdracht te aanvaarden in het bijzijn van vrienden en verwanten van de gestorven Arnoldus van Almelo, waaronder Johan, de graaf van Bentheim, en Godefridus van Goor. Rading beloofde aan de bisschop dat hij zonder bisschoppelijke toestemming geen afstand zou doen van zowel de voogdij als het beheer totdat de kinderen de juiste leeftijd hadden bereikt om beleend te kunnen worden met het kasteel. Uit deze laatste belofte kunnen we opmaken dat Almelo in deze periode als bisschoppelijk leen werd gezien. Dit zou ook verklaren waarom de bisschop bij de twee eerdere testamentaire kwesties betrokken was.
Is kasteel Almelo dan in opdracht van de bisschop gebouwd, of heeft de bisschoppelijke ministriaal zelf een kasteel gebouwd en dit opgedragen aan de bisschop als leen? De bronnen geven daar geen eenduidig antwoord op. In 1318 verloor de toenmalige bisschop, Frederik van Sierck, de controle over het kasteel, want Egbert van Almelo droeg zijn kasteel op als open huis en leen aan de zoon van de graaf van Gelre.9
Voor de exploitatie van het kasteel bleef de heer van Almelo borgmannen gebruiken, want in 1333 komen we de borgmannen weer tegen als getuigen in een oorkonde. Het gaat nu om negentien mannen, waarvan twee vader en zoon zijn.10 Ten opzichte van 1297 waren er dus tien borgmannen bijgekomen, hoewel het natuurlijk wel de vraag is of alle borgmannen in 1297 als getuigen hebben opgetreden.
1 OSU I nrs. 420, 444; 464; OSU II nrs. 629, 1025; OSU V nrs. 3041, 3045, 3048.
2 OSU IV nr. 1830.
3 OSU IV nr. 1830.
4 OSU II nr. 901.
5 OSU V nr. 2820.
6 OSU V nr. 2936.
7 OSU V nr. 2936.
8 UA BA nr. 208.
9 OBO III nr. 685, 686, zie aantekeningen aldaar.
10 OBO VI nr. 1562, zie aantekeningen aldaar.
 414


















































































   414   415   416   417   418