Page 302 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 302
Hoofdstuk 5
grindlagen afkomstig van rivierafzettingen uit het Vroeg- en Midden-Pleistoceen (figuur 5.5 eenheid S1). Na hun vorming werden de stuwwallen in een latere fase van de Saale-ijstijd overreden door het landijs. Daarbij werd op het contactpunt tussen landijs en ondergrond keileem gevormd, een slecht doorlatende, maar tegelijkertijd ook vruchtbare leemlaag met veel zwerfstenen. Anders dan bij de meeste stuwwallen in Nederland ligt deze keileemlaag hier ook op grote hoogte, wat de toplaag van de Markelose en Herikerberg van nature relatief vruchtbaar maakt en dus aantrekkelijk voor de mens. Ter hoogte van Stockum zijn bovendien onder het schuivende landijs druppelvormige gestroomlijnde lage stuwwallen gevormd, die in de geologie drumlins worden genoemd.100
Hoge stuwwallen, grondmoreneruggen en -glooiingen
Op de stuwwalplateaus vinden we tegenwoordig verschillende soorten podzolgronden en keileemgronden. Hierop groeien onder natuurlijke omstandigheden rijk ontwikkelde loofbossen, in de prehistorie hoofdzakelijk bestaande uit eik en linde. Gaandeweg de late prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen maakten deze loofbossen echter successievelijk steeds meer plaats voor halfopen parkbossen, grasheiden en op armere plaatsen uiteindelijk zelfs voor uitgestrekte heidevelden.101 De toponiemen met het bestandsdeel veld (= open landschap), zoals het Drie Belten Veld, refereren aan deze vegetatie. De meeste toponiemen op het stuwwalplateau verwijzen juist naar het reliëf, waarbij elke hoogte een eigen naam kreeg. Zo komen we toponiemen tegen met de bestanddelen berg (stuwwalkop) en belt (langgerekt stuwwalplateau), zoals de Herikerberg, de Markeler berg, de Kraaijenbelt of de Beltenakker. Dit laatstgenoemde toponiem refereert tevens aan het latere historische landgebruik, net zoals de toponiemen Dorpsesch en Noordesch.
Smeltwaterterrassen, -heuvels en -dalen
Behalve het landijs hebben periglaciale en eolische processen in de latere Weichsel-ijstijd (115.000-11.700 jaar geleden) grote invloed uitgeoefend op de terreinvormen van het stuwwalgebied, met name langs de hellingen van de stuwwal. Het sneeuwsmeltwater stroomde oppervlakkig af, omdat de ondergrond permanent was bevroren. Daardoor erodeerde de helling van de stuwwal sterk en ontstonden complexe stelsels van sneeuwsmeltwaterdalen (figuur 5.5: eenheid s2). Het afgespoelde materiaal werd aan de voet van de stuwwal in fluvioglaciale puinwaaiers afgezet.102
Net als op de stuwwalgronden vinden we ook in de smeltwaterafzettingen verschillende soorten podzolgronden, maar die zijn hier veel armer. De oorspronkelijke loofbossen, hoofdzakelijk bestaande uit eik en berk, waren dientengevolge ook minder zwaar ontwikkeld. Gedurende de brons- en ijzertijd ontstonden hier sneller open plekken met grassen en heide als gevolg van ontbossing, een ontwikkeling die in de middeleeuwen leidde tot uitgestrekte heidevelden.103
Dekzandlandschap
Een groot deel van Zuidwest-Twente kan in fysisch-geografisch opzicht tot het dekzandlandschap worden gerekend. Met name het dekzand dat in de latere fasen van de Weichsel-ijstijd is afgezet, is in sterke mate bepalend geweest voor het kleinschalige reliëf in dit landschapstype.104 Binnen het dekzandlandschap komen drie aparte landschapseenheden voor, namelijk: (1) de kleinschalige kopjesduinen en dekzandruggen; (2) de grootschalige dekzandwelvingen en dekzandruggen; en (3) de gordeldekzandruggen rond de stuwwallen.
Kleinschalige kopjesduinen
Ten noorden van Goor ligt een heel kleinschalig landschap van kleine dekzandkopjes in een overigens zeer nat broekgebied. Dit landschap wordt door geomorfologen ook wel het ‘kopjesduinenlandschap’ genoemd (figuur 5.5 eenheid D1). Zulke duinvormen zijn de eerste duinvormen die ontstaan bij verstuiving van een vlakte.105 Ook de kleinere en hoger
100 Maas ongepubliceerd: 2-3.
101 Spek et al. 1996: 16.
102 Maas ongepubliceerd: 4-5.
103 Spek et al. 1996: 16.
104 Maas ongepubliceerd: 4-5.
105 Maas ongepubliceerd: 15-16.
300