Page 169 - Organ motion in children for high-precision radiotherapy - Sophie Huijskens
P. 169
behandeling. Bij 9 van de 12 patiënten, zagen we een significant verschil tussen de amplitude gemeten in de 4DCT en de amplitude verkregen uit de dagelijkse/wekelijkse CBCTs. De amplitude van de 4DCT was kleiner dan de amplitude op CBCTs (10.4 mm vs. 11.6 mm). Er werden tijdens de behandeling geen duidelijke trends in de tijd gevonden, maar bij 7 van de 12 patiënten waren er significante verschuivingen van het diafragma ten opzichte van de diafragmapositie tijdens het plannen, ook na de setup verificatie. Deze bevindingen suggereren dat de ademhalingsbewegingen van het diafragma zoals gemeten op de 4DCT niet representatief zijn voor ademhalingsbewegingen tijdens de behandeling. Onze resultaten demonstreren de beperkingen van het gebruik van een enkele 4DCT voor de behandeling om te corrigeren voor patiënt-specifieke ademhalingsbewegingen in het behandelplan. Daarom zou regelmatige monitoring van ademhalingsbeweging met bijvoorbeeld dagelijkse CBCTs een hogere nauwkeurigheid kunnen bieden wanneer een behandelplan wordt aangepast aan de werkelijke ademhalingsamplitude.
Ondanks dat de kleine aantallen in pediatrische radiotherapie het moeilijk maken om op populatie gebaseerde marges voor kinderen te bepalen, presenteren we in dit proefschrift een eerste resultaat om nauwkeurige marges voor abdominale en thoracale locaties in kinderen te definiëren. We hebben aangetoond dat zowel interfractionele positie variatie als intrafractionele beweging in het abdomen en thoracale gebied verschilt tussen kinderen en volwassenen. Dit geeft aan dat de marges voor kinderen anders zouden moeten zijn dan voor volwassenen. Grote individuele variaties en zwakke correlaties met leeftijd, lengte en gewicht, benadrukken echter de noodzaak voor een meer geïndividualiseerde benadering voor het bepalen van de marges. Dit proefschrift toont ook aan dat de inter- en intrafractionele variabiliteit ertoe leidt dat beeldgestuurde radiotherapie voor abdominale en thoracale bestralingen noodzakelijk is. Daarmee kan mogelijk in de toekomst ook voor kinderen een adaptieve benadering worden toegepast, waarbij het behandelplan ten gevolge van dagelijkse anatomische veranderingen kan worden herzien en worden geoptimaliseerd. Naast het toepassen van nauwkeurige marges om te corrigeren voor de beweging van de tumor en omliggende organen, zijn er ook andere benaderingen en technieken beschikbaar en in ontwikkeling om beweging te controleren of te verminderen. Hoewel onderzoek naar de implementatie van deze technieken vooral gericht is op volwassenen, kunnen ze mogelijk ook gunstig zijn voor kinderen. Prospectieve studies zijn nodig om de mogelijke klinische (en lange termijn) voordelen van deze technieken bij kinderen te beoordelen. Bestraling met protonen en ionen is een andere ontwikkeling die steeds vaker wordt toegepast. In vergelijking met fotonen, zijn protonen en ionen door de zeer scherpe dosisafname zelfs nog minder vergevingsgezind voor anatomische variaties en beweging tijdens de behandeling en daarom is beeldgestuurde therapie van nog groter belang. Radiotherapie technieken ontwikkelen zich voortdurend, waarbij de nieuwe technieken en benaderingen ook geïntegreerd (moeten) worden in de pediatrische klinische setting. Uiteindelijk zal dit ertoe moeten leiden dat we een zeer nauwkeurige dosis afgifte in het doelgebied krijgen en een zo laag mogelijke blootstelling aan straling in omliggend, gezond weefsel. Dit zal dan bijdragen aan de ambitie voor nog hogere overlevingspercentages en het voorkomen en beperken van late effecten in kinderen die kanker overleven.
166