Page 135 - Personality disorders and insecure attachment among adolescents
P. 135

eind SCID-II-interviewafspraak. Deze respondenten verschilden niet van de uiteindelijke steekproef in aantal en type persoonlijkheidsstoornissen. Bij de start van behandeling voldeed een meerderheid aan meer classificaties van persoonlijkheidsstoornissen tegelijk. Aan het eind van behandeling had ongeveer driekwart van de deelnemers een lager aantal persoonlijkheidsstoornissen, terwijl twee derde niet langer voldeed aan de SCID-II-criteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Symptoomvermindering kon echter niet worden voorspeld door variabelen van de persoonlijkheidsstoornis voorafgaand aan de behandeling. Samenvattend, persoonlijkheidspathologie kan verminderen gedurende intensieve MBT, hoewel het niet duidelijk is of deze uitkomst een resultaat is van de gegeven behandeling, omdat er geen controlegroep was.
In Hoofdstuk 3 werden therapeutische factoren waarvan bekend is dat ze herstel bevorderen (Yalom & Leszcz, 1985) onderzocht in afscheidsbrieven (N = 70) geschreven zonder instructie aan het einde van behandeling, en of deze factoren gerelateerd waren aan de behandeluitkomsten. Inhoudsanalyse door twee onafhankelijke beoordelaars werd uitgevoerd op deze brieven met behulp van de 12 therapeutische factoren van Yalom in combinatie met potentiële aanvullende therapeutische factoren als codeercategorieën. Deze factoren waren gerelateerd aan het therapieresultaat, geoperationaliseerd als een afname van psychologische symptomen gemeten met de SCL-90. Alle therapeutische factoren van Yalom en vier nieuwe factoren werden geïdentificeerd, hoewel in verschillende percentages in vergelijking met onderzoeken met behulp van zelfrapportagevragenlijsten. De therapeutische factoren 'cohesie', 'ontwikkelen van sociale vaardigheden', 'begeleiding' en 'identificatie' werden door bijna alle deelnemers genoemd en worden daarom belangrijk geacht voor herstel bij adolescenten met persoonlijkheidspathologie. Deze therapeutische factoren lijken een voorwaarde te zijn voor de factoren die samenhangen met therapeutisch succes, namelijk de factoren 'leren van elkaar', 'zelfwaardering' en 'keerpunt', hoewel het niet duidelijk is of deze factoren tot deze verandering hebben geleid. Om die reden wordt met de nodige voorzichtigheid geopperd dat behandelaren in een intensieve groepspsychotherapie bij adolescenten met persoonlijkheidsstoornissen zich naast op de gebruikelijke therapeutische factoren moeten concentreren op: a) hoe de groepsleden op elkaar overkomen, b) het gevoel van waarde te zijn voor de groep, en c) nieuw gedrag uitproberen en grenzen stellen aan gedrag dat verandering ondermijnt. Het zou echter voorbarig zijn om stellige klinische conclusies aan deze bevindingen te verbinden. Prospectief onderzoek is nodig om de generaliseerbaarheid van deze resultaten te bepalen voor andere intensieve MBT-afdelingen voor adolescenten met persoonlijkheidspathologie. Verder rijst de vraag of het samenspel tussen alle therapeutische factoren en de waarde die aan de factoren wordt gehecht in het algemeen niet alleen verschilt naargelang de inhoud en het doel van een groep (Yalom & Leszcz, 2005) maar ook per individueel groepslid. In dat geval zou de behandeling zich niet alleen kunnen richten op het verminderen van de symptomen, maar ook op het optimaliseren van
129
































































































   133   134   135   136   137