Page 231 - Timeliness of Infectious Disease Notification & Response Systems - Corien Swaan
P. 231

Sectie 1 behandelt tijdigheid van surveillancesystemen, met name individuele meldingsplichtige infectieziekten. Hoofdstuk 2 beschrijft de meldingssnelheid van infectieziekten in Nederland in 2003-2008, ten tijde van de voormalige In- fectieziektewet. We bepaalden de gemiddelde totale lokale meldingssnelheid (van eerste ziektedag tot aan melding bij de GGD, D1) voor zes ziekten en ver- geleken deze met hun incubatietijden. Bij twee ziekten, shigellose en STEC, was slechts een minderheid binnen twee incubatietijden gemeld (2,9% en 23,8%, respectievelijk). Ook een substantieel deel van deze ziekten, 12,0% - 42,0%, was niet binnen drie dagen na laboratoriumbevestiging gemeld bij de GGD, de wet- telijke norm inclusief weekenddagen. Deze bevindingen waren alarmerend aan- gezien ze leiden tot vertraging van bestrijdingsmaatregelen. Meldingen per fax waren sneller dan per post of e-mail. Omdat convenanten, waarbij laboratoria melden namens behandelende artsen, gerelateerd waren aan snellere meldin- gen pleitten wij voor meldingen door laboratoria.
De systematische literatuur review in hoofdstuk 3 beschrijft de meldings- snelheden in 48 artikelen gepubliceerd in de periode 2000-2017 zoals gevonden in Pubmed, Scopus of ‘grijze literatuur’. Per artikel werd het meldingssysteem ingedeeld als conventioneel (telefonisch, fax, post, e-mail) of elektronisch (via een softwareapplicatie) of via mobiele telefoon. De meldingssnelheid werd ver- geleken met de termijn volgens de betreffende studie, een gestandaardiseerde termijn, en een ziektespecifieke termijn voor uitbraakbestrijding zoals bepaald in hoofdstuk 5. We introduceerden de drempelwaarde ≥80% als voldoende tij- dig, tussen 50% – 80% als gedeeltelijk tijdig en < 50% als onvoldoende tijdig, in aansluiting op drempelwaarden van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd, en de Joint External Evaluation (JEE) van de WHO. De meldingssnelheid in een minderheid van de studies voldeed aan de eigen termijn (11/39 stu- dies) of aan de gestandaardiseerde termijn (13/45). De strikte uitbraakbestrij- dingstermijn werd in geen enkele studie bereikt. Uitkomsten waren niet gerela- teerd aan meldingssystemen, alleen in vergelijkingsstudies waren elektronische systemen sneller dan conventionele. Systemen waarbij laboratoria betrokken waren toonden vaker voldoende tijdige meldingssnelheden. Ook het monitoren van meldingssnelheden en terugrapportage naar de meldende instanties waren geassocieerd met tijdiger meldingen.
In hoofdstuk 4 ontwikkelden we een model voor termijnen voor maximaal vertraagde meldingssnelheden (totale lokale meldingssnelheid D1) voor zes mens-op-mens overdraagbare infectieziekten, waarbinnen de GGD nog tijdige bestrijdingsmaatregelen kan nemen. Dit moment is gedefinieerd als het mo- ment dat het aantal verwachte besmettingsgevallen door secondaire gevallen
Samenvatting 229
 






























































































   229   230   231   232   233