Page 136 - Personality disorders and insecure attachment among adolescents
P. 136

belangrijke therapeutische factoren voor dat individu. Verder onderzoek lijkt belangrijk voor de behandeling in het algemeen en voor het personaliseren van de behandeling.
In Hoofdstuk 4 werd de relatie tussen de therapeutische alliantie en uitval in een intensieve MBT-behandeling voor adolescenten met persoonlijkheidsstoornissen geëvalueerd. Deelnemers (N = 105) waren zowel degenen die een intensieve MBT-behandeling hebben afgerond als degenen die voortijdig uitvielen. De therapeutische relatie werd gemeten met de kindversie van de Session Rating Scale (C-SRS) die na elke groepstherapiesessie door de patiënt werd voltooid. Voor elke patiënt werd de behandelingsbeëindigingsstatus (afronder of uitvaller) geïndiceerd door het behandelend personeel. Er werd vastgesteld dat beide groepen begonnen met vergelijkbare scores op de C-SRS, waarna de gemiddelde score van de afronders naarmate de behandeling vorderde toenam en van de uitvallers juist afnam. Aan het einde van de behandeling verschilden de scores daardoor aanzienlijk tussen afronders en uitvallers. Een significante afname van C-SRS-scores tussen opeenvolgende sessies was gebruikelijk voor alle adolescenten, hoewel een significante afname van C-SRS-scores tijdens de laatste twee sessies vaker bij uitvallers voorkwam. De conclusie was dat een substantiële verlaging van de waardering van de therapeutische relatie in de loop van de therapie, het risico van voortijdige beëindiging verhoogt. Dientengevolge moet het oordeel van de patiënt over de kwaliteit van de therapeutische relatie worden gemonitord en met de patiënt en de groep worden besproken. Dit kan de therapeutische relatie verbeteren en het risico van uitval verminderen.
Het primaire doel van Hoofdstuk 5 was om gehechtheidsonveiligheid te onderzoeken bij adolescenten met persoonlijkheidspathologie. Het eerste doel van deze studie was om afwijkingen in adolescente onveilige gehechtheidsverdeling van het normatieve patroon in de gehele onderzoeksgroep en in subgroepen van patiënten met borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD) en andere persoonlijkheidsstoornissen te onderzoeken. Zestig adolescenten werden voorafgaand aan de behandeling onderzocht op zowel categorische als continue schalen van het Adult Attachment Interview (AAI). Het tweede doel van deze studie was om te onderzoeken of hechtingsrepresentaties veranderen in de loop van intensieve MBT en of deze veranderingen gerelateerd zijn aan veranderingen in psychische lijden. Daartoe werden pre- en post-AAI (N = 33) verschillen gerelateerd aan psychologische stress gemeten door de SCL-90. Adolescenten zonder post-AAI verschilden niet significant van de anderen in leeftijd, geslacht, ernst van de symptomen of persoonlijkheidsstoornissen. De duur van de behandeling voor deze patiënten week echter aanzienlijk af. Het bleek dat de meest ernstige categorie van onveilige gehechtheid, de categorie 'niet-te- classificeren', voorafgaand aan de behandeling oververtegenwoordigd was. Er werden geen verschillen in hechtingsonveiligheid waargenomen per type persoonlijkheidsstoornis, hoewel adolescenten die op een devaluerende manier over hun vader spraken, vaker (OR 1.6) de diagnose BPS hadden. Bij afronding van de behandeling toonde de helft van de deelnemers een positieve verandering in de
130































































































   134   135   136   137   138