Page 137 - Personality disorders and insecure attachment among adolescents
P. 137
worden onderzocht. Bij onderzoek onder adolescenten, zal met bovengenoemde omstandigheden rekening moeten worden gehouden. Er is discussie over het classificeren van persoonlijkheidsstoornissen in de adolescentie, terwijl op dit moment classificaties wel de basis vormen van wetenschappelijk onderzoek en in sommige landen voor verzekerde gezondheidszorg. Aan de ene kant stimuleert het classificeren van persoonlijkheidsstoornissen in de adolescentie vroegtijdige interventie en dus preventie van kristallisatie van gedrag dat ernstige gevolgen kan hebben voor het functioneren. Bovendien kan het wetenschappelijk onderzoek stimuleren en daarmee de ontwikkeling van effectieve behandelingen voor specifieke groepen. Aan de andere kant, als er geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen normale adolescente problemen, adolescente psychiatrische problemen die een natuurlijk herstel kennen en de adolescente problemen die het begin zijn van ernstige persoonlijkheidspathologie, is het risico van het classificeren van normaal gedrag als pathologisch aanzienlijk. Onderzoek toont een subgroep van zeer slecht functionerende adolescenten voor wie BPD relatief stabiel blijft in de tijd, terwijl een minder ernstige subgroep in en uit de classificatie van BPD beweegt (Miller, Muehlenkamp, & Jacobson, 2008). Een andere zorg is dat adolescenten in deze fase van identiteitsverwarring en vorming het risico kunnen lopen zich te identificeren met een classificatie van een persoonlijkheidsstoornis. Daarom kan het classificeren van persoonlijkheidsstoornissen tijdens de adolescentie adolescenten stigmatiseren. Een dimensionele of netwerkbenadering in plaats van een categorische benadering van persoonlijkheidsstoornissen kan beter rekening houden met de ontwikkelingsvariabiliteit en heterogeniteit onder adolescenten. Er bestaan specifieke zorgen over de nauwkeurigheid van het meten van onveilige hechting in de adolescentie. In het algemeen kan men zich afvragen hoe veilige gehechtheid zich presenteert in de deze ontwikkelingsfase. Ten eerste kunnen pogingen om autonomie te verkrijgen in de adolescentie tijdelijk leiden tot hogere percentages van ontwijkende gehechtheid tijdens deze ontwikkelingsperiode (Warmuth & Cummings, 2015) dan op latere leeftijd. Een kenmerk van een separatie- individuatieproces is dat adolescenten de neiging hebben om tegen ouders in opstand te komen, wat in het geval van negatieve ervaringen mogelijk nog meer voorkomt. Ten tweede kenmerken adolescenten zich over het algemeen door kortetermijndenken, wat van invloed kan zijn op het vermogen om na te denken over ouder-kind ervaringen uit het vroege leven. In deze adolescente AAI-studie is de oververtegenwoordiging van de niet-te-classificeren en geforceerde gepreoccupeerde gehechtheidsrepresentatie mogelijk een aanwijzing voor de ernst van psychopathologie in combinatie met tijdelijke kwetsbaarheid verband houdend met adolescentie. De verandering in de richting van een vergrote veilige hechting aan het einde van de behandeling kan te maken hebben met de lagere scores op psychische problemen waardoor de adolescenten beter in staat waren om AAI-vragen te beantwoorden. Helaas zijn er tot op heden geen gevalideerde snelle en gemakkelijke meetinstrumenten 133